Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg IBC-saneringen, nazorgprogramma, beheerscyclus stap 1 controle en monitoring, monitoring (milieuhygiënische) toestand

Controle en monitoring is een stap uit de nazorgbeheercyclus. Monitoring is het periodiek bemonsteren en analyseren van de kwaliteit van het grondwater en vormt een onderdeel van de nazorg bij IBC-saneringen.

Doel monitoring
Het doel van de monitoring bij IBC-saneringen is het controleren van de goede werking van de beheersmaatregelen/het beheerssysteem.

De rollen
De initiatiefnemer is in principe verantwoordelijk voor het uitvoeren van de monitoring. In de praktijk besteedt deze het uitvoeren hiervan vaak uit aan een andere partij.
Het bevoegd gezag kan op basis van de beschikking op het nazorgplan de handhaving invullen (art 39d Wbb).

De werkwijze en het werkveld
Belangrijke aandachtspunten ten aanzien van de controle van de grondwaterkwaliteit zijn:

  • de betrouwbaarheid van het monitoringssysteem in relatie tot de locatie en intensiteit van de meetlocaties;
  • de frequentie en analysepakketten van de controlemetingen.

Locaties en intensiteit meetpunten controlesysteem grondwaterkwaliteit
De werking van beheerssystemen zal voornamelijk gecontroleerd worden met behulp van een omgevingsgerichte of signalerende monitoring. Deze monitoring is voor namelijk bedoeld om eventuele bedreigingen voor de omgeving en kwetsbare objecten vroegtijdig te signaleren. Voor omgevingsgerichte monitoring is de handleiding Flexibele Emissie Beheersing (FEB) beschikbaar. In deze handleiding wordt aangegeven hoe meetbare en controleerbare criteria kunnen worden opgesteld (zie ook literatuur M7).

Door bij het ontwerp van het netwerk van peilbuizen en de bemonsteringsfrequenties rekening te houden met de doelstellingen en de vereisten van de monitoring, ontstaat een optimaal en betrouwbaar systeem.

De locaties en het aantal monitoringspunten worden gekozen in het licht van de saneringsdoelstelling of de risico’s. De locaties en het aantal monitoringspunten is afhankelijk van bodem- en verontreinigingsheterogeniteit én het gewenste detectieniveau. Zo zal voor het detecteren van verspreiding van verontreinigende stoffen tot juist boven het streefwaardeniveau een veel intensiever monitoringssysteem noodzakelijk zijn dan voor het detecteren van een verspreiding tot boven de interventiewaarde.
Het streven is gericht op het krijgen van een goede afspiegeling van de werkelijkheid. Deze kan met puntmetingen in een heterogeen systeem, echter, alleen tegen zeer hoge kosten worden behaald. Indien sprake is van gevoelige objecten in de nabije omgeving, kan de intensiteit van het controlesysteem in het tussenliggende gebied verhoogd worden, mede op basis van een risicoanalyse.

Voor meer informatie over de ontwerpprocedure monitoringssysteem milieuhygiënische kwaliteit klik hier.

Frequentie en analysepakket grondwaterkwaliteitsmetingen
In de praktijk worden vaak in de beginperiode (zeer) frequent grondwaterkwaliteitsmetingen met uitgebreide analysepakketten uitgevoerd. Voor het vastleggen van de nulsituatie is dit nuttig, maar de tijdschaal van de in de bodem voorkomende processen is vaak zodanig traag, dat niet op korte termijn een trendmatige negatieve beïnvloeding van de grondwaterkwaliteit kan worden vastgesteld.
De monitoring is vanzelfsprekend gericht op verontreinigde stoffen en hun afbraakproducten. Om te voorkomen dat de grondwatermonsters steeds op zeer uitgebreide analysepakketten moeten worden geanalyseerd, is het zinvol om na te gaan in hoeverre voor de aanwezige bodemverontreiniging een bepaalde verontreiniging als tracer kan worden gebruikt. Voor stortplaatsen kunnen vaak macroparameters, zoals chloride en bicarbonaat, als tracer worden gebruikt.
Ook dient te worden nagegaan of met behulp van andere methoden, zoals geofysische meetmethoden en in situ sensors, de gewenste informatie efficiënter kan worden verzameld.

In het ROSA-rapport (zie literatuur A15, M7 en M9) worden handreikingen gegegeven voor verdere praktische invulling.