Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg IBC-saneringen, praktijkvoorbeeld: leeflaagconstructies bij bodemverontreiniging met immobiele stoffen

Aanvangssituatie nazorg en organisatie
Op een binnenstedelijke locatie is de aanwezige bodemverontreiniging met zware metalen en zwaardere PAK-verbindingen gesaneerd door middel van het aanbrengen van een leeflaagconstructie op het bestaande maaiveld conform de standaardbenadering uit ‘Van trechter tot zeef’ inclusief een extra voorziening als gevolg van een keuze voor duurzaamheid en controleerbaarheid. De leeflaagconstructie bestaat uit een gebruikslaag met een dikte van 1,0 m en een regulerende laag van 0,30 m. In de regulerende laag is een horizontaal drainagesysteem aangebracht om schoon overtollig neerslagwater af te voeren. De nutsvoorzieningen liggen gedeeltelijk in verontreinigde bodem. De onderliggende bodem is zettingsgevoelig.
De sanering is gefinancierd vanuit Wbb-gelden, uitgevoerd in opdracht van de gemeente (als budgethouder). Na afronding van de sanering is de nazorg voor de locatie overgedragen aan het gemeentelijk grondbedrijf. Het gemeentelijk grondbedrijf wordt hiermee operationeel verantwoordelijk voor de uitvoering van de nazorg. Op de locatie zijn vervolgens zowel koop- als huurwoningen gerealiseerd.

Nazorgprogramma
Stap 1: controle en monitoring
De controle is gericht op het instandhouden van de opbouw en de kwaliteit van de leeflaag.
Voor de controle van de opbouw/dikte van de leeflaag worden door het grondbedrijf de volgende activiteiten uitgevoerd (voor aanvullende informatie zoek ook op controlewerkzaamheden):

  • Een jaarlijkse visuele inspectie per woning met tuin, gericht op het opsporen van verdachte situaties, met name het niet-naleven van de gebruiksbeperkingen door de bewoners. Een checklist ten behoeve van de jaarlijkse visuele inspecties omvat de volgende punten:
    • Hebben er ontgravingen plaatsgevonden, bijvoorbeeld een aanleg van een vijver?
    • Is er te diep wortelende beplanting (bomen hoger dan 3,0 m) aangeplant?
    • Eventuele schade aan putten/putdeksels van het horizontaal drainagesysteem;
    • Eventuele schade aan peilbuizen van het monitoringsmeetnet.
  • Het toezicht houden bij werkzaamheden die dieper reiken dan 70 cm, bijvoorbeeld werkzaamheden aan de riolering.
  • Het controleren van het in de leeflaag aanwezige drainagesysteem op afvoer;
  • Het extensief (eenmaal per 5 à 10 jaar) steekproefsgewijs vaststellen van de dikte van de leeflaag (bijvoorbeeld één boring per 1.000 m2).
  • Het plaatsen van meetbouten en het met een afnemende frequentie waterpassen van deze meetbouten. De frequentie is mede afhankelijk van de zettingsgevoeligheid van de ondergrond, bijvoorbeeld starten met tweemaal per jaar, afnemend naar eenmaal per 5 jaar.

De kwaliteit van de leeflaag kan als gevolg van hercontaminatie via het grondwater theoretisch negatief worden beïnvloed. Hiermee wordt de gedane aanname ten aanzien van de immobiliteit van de aanwezige verontreinigingen gecontroleerd. Aangezien de kans op hercontaminatie zeer gering wordt geacht, wordt uitgegaan van controle met een lage frequentie. Door het grondbedrijf worden de volgende controles uitgevoerd:

  • het meten van de grondwaterstand in de regulerende laag om vast te stellen of de grondwaterstand zich niet hoger instelt dan de onderzijde van de gebruikslaag;
  • het eenmaal per 10 jaar nemen van grondmonsters van de regulerende laag;
  • het eenmaal per 10 jaar bemonsteren van het grondwater uit het horizontale drainagesysteem;
  • het analyseren van de grond- en grondwatermonsters op een tracer- parameter. Deze tracer-parameter moet voldoen aan de volgende eisen:
    • de parameter is kenmerkend voor de aanwezige bodemverontreiniging;
    • de parameter is ter plaatse van de gehele locatie aanwezig;
    • de parameter is relatief mobiel ten opzichte van de andere aanwezige verontreinigende stoffen;
    • de parameter heeft een lage detectielimiet.

Om de aanname ten aanzien van de immobiliteit van de geïsoleerde verontreinigingen te controleren worden de volgende activiteiten uitgevoerd:

  • het installeren van een extensief monitoringsmeetnet bestaande uit peilbuizen om de meest verdachte locatie (bijvoorbeeld één peilbuis per 1.000 m2);
  • het jaarlijks bemonsteren en analyseren van de grondwatermonsters op de vastgestelde tracer-parameter(s).

In het kader van het onderhoud worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd:

  • de in de leeflaag aanwezige horizontale drains worden eenmaal per twee jaar doorgespoten;
  • het eventueel (plaatselijk) aanvullen van de leeflaag (herstel van schade ontstaan als gevolg van menselijke activiteiten, zettingen, erosie, enzovoort).

Gezien de verwachte levensduur (> 100 jaar) (voor aanvullende informatie zoek ook op bovenafdichting) wordt geen vervanging voorzien. Gedeeltelijke vervanging/aanpassing van de leeflaagconstructie zal moeten worden ingegeven vanuit functiewijzigingen van de locatie. Gezien de huidige woningbouwfunctie zullen functiewijzigingen niet leiden tot verdergaande isolatiemaatregelen (dikkere leeflaag). Wel zal het drainagesysteem in de leeflaag moeten worden vervangen. Aangezien dit drainagesysteem alleen schoon water afvoert, wordt uitgegaan van een levensduur van minimaal 30 jaar.

Stap 2: toetsing
De resultaten van de controle- en monitoringsmetingen worden getoetst aan vastgestelde referentiekaders:

  • De gemiddelde dikte van de leeflaag ter plaatse van de uitgevoerde boringen moet groter zijn dan 1,0 m.
  • De maximaal toelaatbare afwijking naar beneden bedraagt 0,10 m.

Indien de dikte van de leeflaag niet binnen deze bandbreedte valt, worden in de betreffende tuin nog drie boringen geplaatst en wordt de gemiddelde dikte van de leeflaag nogmaals bepaald. Indien ook deze resultaten niet binnen de bandbreedte vallen, wordt geconcludeerd dat er sprake is van een afwijking:

  • De gemeten gehalten worden getoetst aan de vastgestelde signaalwaarde(n) voor de tracer-parameter(s).
  • Indien overschrijding van de signaalwaarden optreedt, vindt na circa een maand een 1e en eventueel 2e herbemonstering plaats.
  • Indien de gehalten blijvend de signaalwaarden overschrijden, zal een analyse moeten plaatsvinden van de oorzaak en de gevolgen van deze overschrijding.

Op basis van bovenstaande toetsingen kan worden geconstateerd of er sprake is van (structurele) afwijkingen.

Stap 3: evaluatie
In de stap evaluatie worden de geconstateerde afwijkingen geanalyseerd. Hierbij worden de volgende vragen gesteld:

  • Wat is de oorzaak van de afwijking?
  • Welke gevolgen kan de afwijking hebben?
  • Is het noodzakelijk om curatieve maatregelen te treffen? Zo ja, welke maatregelen zijn mogelijk en welke maatregel is het meest wenselijk?
  • Is het wenselijk om preventieve maatregelen te treffen? Zo ja, welke?

Geconstateerd is dat de dikte van de leeflaag ter plaatse van een tuin is afgenomen tot gemiddeld 0,80 m. De in deze tuin aanwezige leeflaag voldoet derhalve niet meer aan de ontwerpnorm. Als oorzaak van de afwijking kan worden aangewezen dat de nieuwe bewoner de toplaag heeft verwijderd in verband met de aanpassing van zijn tuin. De mogelijke herstelmaatregel wordt gevormd door het aanvullen van de leeflaag tot de gewenste dikte van 1,0 m. Het gemeentelijk grondbedrijf stuurt de betreffende bewoner een brief waarin wordt aangegeven dat deze de dikte van de leeflaag moet herstellen binnen een periode van 3 maanden.

Stap 4: bijsturing en onderhoud
Aanpassen activiteiten
Bij de controle wordt opgenomen om in de betreffende tuin over een periode van 3 maanden nogmaals drie boringen uit te voeren om te controleren of de leeflaag weer de gewenste dikte heeft.

De handhaving door het bevoegd gezag vindt extensief plaats door middel van locatiebezoeken.

Calamiteitenplan

Mogelijke calamiteiten:

  1. eventuele onvoorziene uitdamping van vluchtige verbindingen in kruipruimtes van woningen;
  2. onvoorziene verspreiding naar omgeving.

ad 1) Indien tegen de verwachting in uitdamping plaatsvindt naar de woningen, zullen aanvullende kruipruimtevoorzieningen moeten worden getroffen.

ad 2) Indien toch verspreiding van bepaalde stoffen naar de omgeving optreedt, zullen aanvullende saneringsmaatregelen moeten worden getroffen. In de onderhavige situatie is als terugvalscenario het aanbrengen van een ringdrain voorzien, waarmee de grondwaterstand aan de rand van de locatie zodanig kan worden verlaagd, dat geen afstroming meer naar de omgeving kan plaatsvinden.
Voorafgaand aan het treffen van deze aanvullende saneringsmaatregel zal contact moeten worden opgenomen met het bevoegd gezag. Ook dienen de bewoners/gebruikers van de locatie te worden geïnformeerd.

Het gemeentelijk grondbedrijf vraagt advies bij de afdeling milieu van de gemeente. Deze afdeling treedt in contact met het bevoegd gezag en doet het voorstel ten aanzien van de aanvullende saneringsmaatregel (aanbrengen ringdrain). De afdeling milieu informeert het gemeentelijk grondbedrijf over het standpunt van het bevoegd gezag.
Het gemeentelijk grondbedrijf informeert de bewoners van de locatie ten aanzien van de aanvullend te treffen saneringsmaatregel. Na toestemming van het bevoegd gezag wordt in opdracht van het gemeentelijk grondbedrijf de ringdrain aangebracht.

Voor aanvullende informatie over de opzet van een faalkansanalyse aan de hand waarvan een inschatting kan worden gemaakt van de kans van optreden van calamiteiten zoek ook op risicoanalyse of faalkansanalyse.

Financieringsplan
De in het kader van de nazorg uit te voeren activiteiten worden gefinancierd vanuit het gemeentelijke budget. Voor aanvullende informatie zoek ook op financiële planning.

Communicatieplan
In het communicatieplan zijn de volgende onderdelen opgenomen om bewoners en gebruikers te informeren:

  • De huidige bewoners van de locatie krijgen jaarlijks een brief van het grondbedrijf, waarin staat aangegeven welke gebruiksbeperkingen gelden. Tevens wordt hierin aangegeven dat er een meldingsplicht bestaat voor werkzaamheden die dieper reiken dan 70 cm, zoals (ver)plaatsen van grote bomen, aanbrengen ondergrondse tanks, plaatsen onttrekkingsbron.
  • De toekomstige bewoners van de huurwoningen worden geïnformeerd via het woningbouwbedrijf. Bij de ondertekening van het huurcontract ontvangen zij een overzicht van de geldende gebruiksbeperkingen en de werkzaamheden waarvoor een meldingsplicht geldt.
  • Toekomstige bewoners van koopwoningen worden via de door de notaris opgevraagde kadastrale informatie geïnformeerd over de geldende gebruiksbeperkingen en de meldingsplicht.
  • De nutsbedrijven, die kabels en leidingen in het gebied hebben, worden door het gemeentelijk grondbedrijf geïnformeerd over de meldingsplicht voor werkzaamheden dieper dan 70 cm en de te treffen veiligheidsmaatregelen ingeval van diepere werkzaamheden. Deze informatie wordt door het grondbedrijf jaarlijks toegezonden aan de nutsbedrijven.