Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Sturing bij in situ saneringen, natuurlijke afbraak bij stortplaatsen

Aanvangssituatie en organisatie
Een voormalige gemeentelijke stortplaats is in gebruik geweest tussen 1965 en 1980. Het huishoudelijk afval werd gestort in een oude leemafgraving, in een gebied dat momenteel toebehoort aan Natuurmonumenten. In de pluim van de stortplaats worden concentraties benzeen aangetroffen boven de I-waarde. De stortplaats wordt gemonitord in het kader van de Wbb. Onderzoek heeft aangetoond dat water dat onderdeel vormt van de pluim met chloride en andere macro-componenten opkwelt in een nabijgelegen riviertje. Binnen deze zogenaamde moederpluim bevinden zich kleine dochterpluimen met micro-verontreinigingen in relatief lage concentraties. Opmerkelijk is de afname van gechloreerde koolwaterstoffen. Sinds de eerste metingen in 1983 worden ze momenteel niet meer aangetoond (zie bovenstaande figuur).
Gegeven de geringe omvang van de dochterpluimen, de natuurlijk ‘gecontroleerde’ geohydrologie en de afnemende concentraties sinds 1983 is er voldoende grond om een stabiele eindsituatie of zelfs een krimpende pluim te veronderstellen. Tijdens een vooronderzoek is het bufferend vermogen van de bodem voor verontreinigingen in beeld gebracht. Er is voldoende oxidatief vermogen aanwezig om de gehele pluim af te breken.
De provincie besluit in overleg met Natuurmonumenten om de stortplaats landschappelijk te integreren en te monitoren (monitored natural attenuation). De pluim met verontreinigingen zal naar verwachting langzaam afnemen, en het stortmateriaal zal geleidelijk vervenen (honderden jaren).

Beheerprogramma
Monitoring
De monitoring is gericht op het vaststellen van een stabiele eindsituatie of een krimpende pluim. De peilbuizen zijn over de as van de pluim geplaatst en in het front van de pluim en worden jaarlijks gecontroleerd op:

  1. organische micro-verontreinigingen;
  2. zware metalen;
  3. zuurstof, nitraat, ijzer, sulfaat en methaan;
  4. Dissolved Organic Carbon (DOC);
  5. pH, T, Ec, Eh.

Ter controle worden ook oppervlaktewatermonsters genomen van omringende sloten en een beek.

Toetsing en evaluatie
De concentraties aan micro-verontreinigingen (1 en 2) worden in grafieken uitgezet, zodat trends kunnen worden herkend. Onderscheid is gemaakt in de waarnemingsfilter in de lengteas van de pluim en die in het front. Ook de parameters die indicatief zijn voor het bufferend vermogen en de redoxchemie (3 en 4) worden op deze wijze weergegeven. De data worden opgeslagen in een spreadsheet met grafieken. Daarnaast wordt de ontwikkeling van de redoxzones over de pluim elk jaar opnieuw geschetst. De redoxchemie verloopt van methanogene condities bij de stortplaats, via sulfaatreductie en de overwegende ijzerreducerende condities naar de omgevingscondities (nitraatreductie). De ontwikkeling van deze zones op de lange termijn is maar beperkt bekend, maar binnen de huidige generatie (dertig jaar) wordt voorspeld dat ze slechts licht zullen verschuiven.
De toetsing en de evaluatie bestaan eruit dat dit beeld wordt geverifieerd en dat afwijkingen worden vastgesteld. De resultaten worden ingebracht in de landelijke databank stortplaatsen, zodat een consequent leereffect ontstaat over NA-processen bij voormalige stortplaatsen. Dit maakt een optimalisatie en verbeteringsslag van MNA of monitoring van stortplaatsen op de middellange termijn mogelijk.
Omdat geen afwijkingen worden verwacht, zijn geen verder maatregelen voorzien, zoals sturing, calamiteitenplan, aanpassing monitoringsstrategie.

Calamiteitenplan
Calamiteiten zijn niet waarschijnlijk. Er is geen chemisch afval gestort. Boringen door de stort geven aan dat het huisvuil en bouw- en sloopafval betreft. De expertise met processen in en om stortplaatsen is gegroeid. Ook bij het doorroesten van vaten is een dermate grote buffercapaciteit aanwezig en microbiële potentie, dat een daadwerkelijke agressieve verontreinigingspluim niet waarschijnlijk is.
Daarnaast is er geen sprake van een nabijgelegen bedreigd object.

Financieringsplan
De jaarlijkse monitoring wordt betaald uit het bodemsaneringsbudget van de provincie. Op termijn moet overheveling naar een andere geldstroom worden voorzien, zeker als de stortplaats op termijn niet meer wordt aangemerkt als geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierbij wordt door de Stuurgroep NaVos gedacht aan:

  • Het opnieuw instellen dan wel voortzetting van de zogeheten “Leemtewetheffing”. Dit is een tijdelijke heffing op de storttarieven, die destijds in het leven is geroepen om de analyses ten behoeve van het NAVOS-onderzoek te bekostigen. Draagvlak voor verlenging bij de afvalbranche is er echter niet en aan deze heffing kleven praktische bezwaren zoals een ongelijke verdeling van inkomsten over de provincies;
  • Een deel van het huidige Wbb/ISV-overheidsbudget oormerken voor de monitoring. Nadeel van deze optie is dat het afzonderen van een deel van het budget ingaat tegen de tendens om het ISV/Wbb-budget vergaand te ontschotten.

Communicatieplan
De stortplaats is een voorbeeld van hoe een last uit het verleden kan worden ingepast in de natuur en tevens op welke wijze het optimaal gebruik van natuurlijke processen kan helpen om deze last te verminderen. De metafoor ‘tijdbom’ is niet terecht. Zowel provincie als Natuurmonumenten hebben dit geval van bodemverontreiniging opgenomen in brochures over het gebied of over beleidsvernieuwing en gebiedsgericht beleid. In het gebied zelf zijn informatieborden aanwezig.