Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Eigenschappen grond (boor-)

Mogelijke verontreinigingen

Onderstaand is een overzicht gegeven van de mogelijke verontreinigingen die zich in (boor)grond kunnen bevinden.

Macroverontreinigingen/bodemvreemd materiaal:

  • asbesthoudende materialen (hechtgebonden asbest).
  • kabelrestanten;
  • asbest;
  • asfalt;
  • puin;
  • slakken;
  • zwerf- en huisvuil;
  • voormalige olieleidingen etcetera.

Als meer dan 50% van de grond bestaat uit bodemvreemd materiaal, is geen sprake meer van bodem volgens het Besluit bodemkwaliteit (Bbk; zie ook [Beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (grondstromen)]). Als er meer dan 20% bodemvreemd materiaal aanwezig is, mag een partij niet als grond worden toegepast.

Microverontreinigingen:

  • losse asbestvezels (niet-hechtgebonden asbest).
  • zware metalen;
  • PAK;
  • minerale olie;
  • vluchtige aromatische koolwaterstoffen;
  • (gehalogeneerde) organische verbindingen, waaronder restanten van bestrijdingsmiddelen en weekmakers (gechloreerde koolwaterstoffen);
  • anorganische verbindingen waaronder cyanide en bromide;
  • asbest.

Boorgrond

Voor het boorproces wordt de grond vermengd met bepaalde stoffen zoals bentoniet, schuim en polymeren. Daarnaast kunnen van nature of door het boorproces mineralen en/of andere (verontreinigende) stoffen (bijvoorbeeld sulfaat, glauconiet) aanwezig zijn, die de milieuhygiënische kwaliteit of het grondgedrag van de grond beïnvloeden. Vaak wordt op een diepte geboord waar geen sprake is van verontreinigde grond. Het grootste deel van de grond die vrijkomt bij het boren is schone grond. Bij het ontgraven van de start en eindschacht en het afgraven voor de toe- en afritten is de kans groter dat vervuilde grond vrijkomt. De aard en de milieuhygiënische kwaliteit van de grond bepaalt wat de hergebruiksmogelijkheden zijn het Besluit Bodemkwaliteit vormt hiervoor het kader.

Microverontreinigingen bij boren op diepte:

  • schuimmiddelen;
  • bentoniet;
  • polymeren.

Macroverontreinigingen bij aanvang en aan het einde van het boorproces:

  • kabelrestanten;
  • asbest;
  • asfalt;
  • puin;
  • beton;
  • cement.

Microverontreinigingen bij aanvang en aan het einde van het boorproces:

  • minerale olie;
  • gehalogeneerde organische verbindingen;
  • PAK;
  • cyanide;
  • zware metalen;
  • asbest.

De aanwezigheid van één of meerdere van bovenstaande macroverontreinigingen in of op de bodem, leidt meestal ook tot het aantreffen van één of meerdere microverontreinigingen. Zo zijn in puin, slakken, (gestort) vuil en/of kabelrestanten vaak zware metalen en PAK aanwezig. In asfalt kan minerale olie en PAK worden aangetroffen (hoewel er geen eis voor de aanwezigheid van Minerale Olie in asfalt bestaat).

Globale eigenschappen en risico’s per microverontreiniging

Voor eigenschappen en risico’s per microverontreiniging wordt verwezen naar de externe linkSKB-cahiers.

Onderzoek en nieuwe ontwikkelingen

Met de inwerkingtreding van het Besluit bodemkwaliteit is er naast een I-waardevoor asbest ook een hergebruiksnorm beschikbaar. Asbesthoudende grond die hieraan voldoet mag worden toegepast.

Bodemsaneringsbeleid

Medio 2009 is tussen het Rijk (VROM, V&W, LNV), IPO, VNG en UvW het Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties gesloten. Achtergrond bij het Convenant is de wens om het huidige bodembeleid te decentraliseren en beter te laten integreren met andere beleidsvelden als ruimtelijke ordening, water, energie en klimaat.

In het convenant staan de volgende thema’s centraal:

  • Afspraken over de aanpak van spoedlocaties
  • Het bewust omgaan met de ondergrond
  • Het stimuleren van gebruik WKO
  • Gebiedsgericht grondwaterbeheer

Bij het convenant is een uitvoeringsprogramma opgesteld. In dit programma worden de acties die volgen uit het convenant nader uitgewerkt. Het Uitvoeringsprogramma is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de betrokken overheden en beoogt de transitie van het bodembeleid naar 2015 te stimuleren door verschillende projecten uit te voeren. Enkele projecten uit dit uitvoeringsprogramma zijn:

  • Het project spoedlocaties, dat erop is gericht in 2015 zoveel mogelijk spoedlocaties te hebben beheerst dan wel gesaneerd
  • het project midterm review, waarmee in het najaar van 2011 kan worden bepaald of de partijen voldoende op schema liggen wat betreft het behalen van de ambities uit het convenant

Gezondheid en Arbeidsomstandigheden

De risico’s van de verontreinigingen worden veroorzaakt door de schadelijke eigenschappen van de stoffen en de kans op blootstelling aan deze stoffen. De schadelijke eigenschappen verschillen per stof en zijn op te zoeken in de literatuur. Van belang zijn de chemische en fysische eigenschappen zoals het kookpunt, vlampunt, zelfontbrandingstemperatuur, relatieve dichtheid, relatieve dampdichtheid, explosiegrenzen, SRC-waarden (Serious Risk Concentration).

De blootstelling kan plaatsvinden door inslikken (uit te sluiten door zorgvuldige persoonlijke hygiëne), inademen (stoffen in gas- en dampfase zoals vluchtige aromaten en asbestvezels) en opname via de huid (treedt vaak op door direct contact tussen huid en een (vloei)stof maar ook door penetratie van damp door de huid).

Asbest

Indien asbest in de bodem zit en er geen contactmogelijkheid bestaat, is er geen direct gevaar. De mate van de aanwezigheid en het vrijkomen van asbestvezels bepaalt het risico van het werk. Dit betekent dat de omstandigheden en de werkzaamheden met de asbesthoudende grond in belangrijke mate bijdragen aan het al dan niet vrijkomen van asbestvezels. Belangrijke factoren hierbij zijn: hechtgebondenheid van asbest, gehalte asbest, vochtigheid, bewerkingsgraad, grondsoort en de deeltjesgroottes.

De Arbeidsomstandighedenwet

De [Arbeidsomstandighedenwet] (Arbowet) verplicht de werkgever zich in te zetten voor een zo groot mogelijke veiligheid en bescherming van de gezondheid van zijn werknemers op het werk. De werkgever is volgens de Arbowet bij het werken in of met verontreinigde grond of verontreinigd (grond)water verplicht een risico-inventarisatie en -evaluatie uit te voeren. Vervolgens dient de werkgever een Plan van Aanpak op te stellen waar de maatregelen in staan die nodig zijn om de risico’s te beperken c.q. te voorkomen. Daarnaast heeft de werkgever ook verplichtingen op het gebied van voorlichting en onderricht. Één en ander is beschreven in CROW-publicatie 132 “Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater”.

Noot: op dit moment loopt binnen CROW een herziening van de CROW 132. De nieuwe CROW-publicatie 400, die hiervan het gevolg is, wordt verwacht in het najaar 2016. Deze is risicogestuurd en kent o.a. een andere klasseindeling.

Bij werken met verontreinigde grond moeten vooraf de risico’s van de verontreinigingen worden bepaald. Dit gebeurt aan de hand van T- en F-klassen. De T-klasse geeft inzicht in toxiteit en de F-klasse in de ontvlambaarheid.

Aan de hand van de T- en F-klasse worden de te nemen maatregelen vastgesteld. Deze maatregelen hebben betrekking op het plan van aanpak, bedrijfsgezondheidszorg, voorlichting en opleiding, organisatorische aspecten, technische voorzieningen materieel, meetstrategie, persoonlijke bescherming en arbeidshygiëne en het logboek. Hoe hoger de T- en F-klasse hoe meer maatregelen moeten worden genomen.

Blootstelling aan schadelijke stoffen in verontreinigde grond is te vermijden door het gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM’s) en door goede persoonlijke hygiëne.

De arbeidsomstandighedenwet verplicht het opstellen van een schriftelijk werkplan vóór aanvang van de werkzaamheden. Het tijdstip van uitvoering en de locatie van de werkzaamheden dienen te worden gemeld aan de regionale Inspectie SZW Inspecie van SZW.

Geen specifieke risico’s voor boorgrond.

Milieu

Algemeen

De bodem kan worden verontreinigd door:

  • bedrijvigheid op locaties, die niet zijn voorzien van adequate of onvoldoende functionerende bodembeschermende voorzieningen;
  • calamiteiten/incidenten/ongevallen;
  • het toepassen van middelen en materialen die verontreiniging van de bodem tot gevolg hebben (gehad), bijv. bestrijdingsmiddelen, conserveringsmiddelen;
  • onzorgvuldige sloop en toepassing van grond, bagger en bouwstoffen, bijv. asbest(houdend materiaal);
  • het onzorgvuldig omgaan met milieuverontreinigende stoffen met als gevolg dat deze stoffen in de bodem terechtkomen;
  • diffuse verontreiniging afkomstig van verkeer en de industrie (depositie via luchtverontreiniging);
  • illegaal storten.

Bij het voornemen van activiteiten op of in de bodem moet in veel gevallen eerst worden vastgesteld of sprake is van bodemverontreiniging, zoals bij de aanleg van nieuwe wegen, bouwactiviteiten en bij het verlagen van bermen. Hiervoor wordt eerst een bodemonderzoek uitgevoerd dat bestaat uit verschillende onderdelen. Afhankelijk van de uitkomsten van het onderzoek worden voor de betreffende locatie de vervolgstappen bepaald.

Ook wordt bepaald wat de verwerkingsmogelijkheden zijn van eventueel vrijkomende grond. Hergebruik van (licht) vervuilde grond kan, indien het niet voldoet aan de eisen van het Besluit bodemkwaliteit, leiden tot verontreiniging van de bodem en het grondwater.

Voor het daadwerkelijk kunnen toepassen van vrijkomende grond moet onderzoek worden uitgevoerd volgens de regels van het Besluit Bodemkwaliteit.

Asbesthoudende grond

Voor de problematiek van asbesthoudend materiaal in zwerfvuil of asbesthoudend bedrijfsafval en voor algemene informatie over aard, kenmerken en toepassingen van het materiaal asbest: zie [Asbesthoudende materialen].

De interventiewaarde en hergebruiksnorm voor asbest ligt op 100 mg/kg gewogen asbest. Gewogen wil zeggen: de concentratie serpentijnasbest (wit asbest) vermeerderd met tien maal de concentratie amfiboolasbest (blauw, bruin asbest). Indien de gewogen asbestconcentratienorm de interventiewaarde en de hergebruiksnorm van het Besluit bodemkwaliteit niet overschrijdt, wordt aangenomen dat op de locatie geen asbest aanwezig is.

Voor normen voor onderzoek van asbesthoudende grond zie ADV 233.

Zie ook: