Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Grondstromen: Wettelijke kaders

Bij handelingen met grond zijn vele facetten van wetten, besluiten en regelingen van toepassing. De relatie van het onderwerp grondstromen is per wet, besluit en regeling onderstaand kort beschreven. Voor specifieke informatie wordt verwezen naar de documenten zelf of één van de handboeken die zijn opgesteld.

Besluit bodemkwaliteit

De toepassing van grond, baggerspecie en bouwstoffen wordt primair geregeld in het Besluit bodemkwaliteit. In het Besluit bodemkwaliteit staan de eisen waar een toepasser van grond, baggerspecie en/of steenachtige materialen zich aan moet houden. Die bepalen onder andere of de toepassing bij het bevoegde gezag gemeld moet worden en de kwaliteitsgegevens alleen bewaard moeten worden, of ook meegestuurd. Er zijn verschillende toetsingskaders voor de toepassing van grond en baggerspecie; een generiek kader met landelijk uniforme regels en normstelling en een gebiedsspecifiek kader waarbij gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders normen kunnen vaststellen die strenger of soepeler zijn dan de landelijke generieke normen. Bijvoorbeeld met het oog op extra bescherming van de bodemkwaliteit of om te voorkomen dat de baggeropgave stagneert. Gebiedsspecifiek beleid moeet zijn onderbouwd met een bestuurlijk vastgestelde Nota Bodembeheer. Deze is onder meer gebaseerd op een bodemkwaliteitskaart. De bodemkwaliteitskaarten van een beheersgebied geven een overzicht van bekende verontreinigde locaties, verdachte locaties en (verhoogde) achtergrondgehaltes. Op basis daarvan wordt het gebied ingedeeld in zones van vergelijkbare kwaliteit.

Voor de toepassing van bouwstoffen is er alleen een generiek kader.

Voor nadere informatie over het Besluit bodemkwaliteit, zie het beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (grondstromen). Voor nadere informatie over de milieuhygiënische indeling van grond zie Grondstromen: verschillende milieuhygiënische indelingen, categorieën.

Wet Bodembescherming

De Wet Bodembescherming stelt milieuhygiënische eisen aan het toepassen van primaire en aan secundaire materialen in of op de bodem. Twee belangrijke peilers van deze wet zijn het stand-still en zorgplicht beginsel. Verder regelt de Wbb de aanpak van ernstig verontreinigde bodems. voor nadere informatie zie beleidsblad Bodembescherming Wet bodembescherming en zie beleidsblad Bodemsanering Wet bodembescherming.

Circulaire bodemsanering

Met het Saneringscriterium wordt bepaald of de sanering van een geval van ernstige verontreiniging met spoed moet worden aangepakt. Wanneer het bevoegd gezag heeft vastgesteld dat sanering met spoed moet plaatsvinden, is het nemen van maatregelen verplicht. Dat betekent in elk geval dat op een door het bevoegd gezag te stellen termijn de risico's moeten zijn weggenomen. Wanneer sanering niet met spoed hoeft plaats te vinden, kan voor de aanpak van de verontreiniging worden aangesloten bij maatschappelijk gewenste ontwikkelingen.

Op 1 mei 2006 is de Circulaire bodemsanering in werking getreden zie ook beleidsblad Circulaire bodemsanering. In deze circulaire staat de uitwerking van het saneringscriterium centraal. Het saneringscriterium is bedoeld om vast te stellen of een spoedige sanering van de bodem noodzakelijk is. De circulaire gaat ook in op de uitwerking van de saneringsdoelstelling zoals die is opgenomen in van artikel 38 van de Wet bodembescherming. In samenwerking met het ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft het RIVM op basis van de circulaire een computerpakket ontwikkeld voor de bepaling van de spoedeisendheid van verontreinigingen: Sanscrit (dit computerpakket vervangt het eerdere SUS).

AMvB Kwalibo

De AMvB Kwalibo is 1 januari 2007 van kracht geworden en per 2008 is deze regelgeving onderdeel geworden van het Besluit bodemkwaliteit. Kwalibo is een afkorting voor "Kwaliteitsborging bij bodemintermediairs". Kwalibo voorziet in een kwaliteitsborging van handelingen met grond, baggerspecie en steenachtige bouwstoffen en de acties van de verschillende bodemintermediairs. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar het beleidsblad Uitvoeringskwaliteit bodembeheer (kwalibo)..

Wet milieubeheer (inrichtingen voor opslag)

Voor opslaglocaties en erkende verwerkers van ernstig verontreinigde grond zijn ook de Wet milieubeheer en de Provinciale Milieuverordening (Pmv) relevant. Deze regelingen leggen een aantal verplichtingen op aan de ontdoener van afvalstoffen. De ontdoener is de houder van afvalstoffen die zich daarvan - door afgifte - wil of moet ontdoen. Bij het afvoeren van ernstig verontreinigde grond is dat meestal de opdrachtgever of de eigenaar van het perceel waar de ernstig verontreinigde grond vandaan komt. De ontdoener blijft verantwoordelijk voor een juiste verwerking, ook als de afvalstoffen door een aannemer worden afgevoerd. Hieronder volgt een aantal belangrijke bepalingen:

  • De ontdoener moet een afvalstroomnummer hebben geregeld voor het transport naar een erkende verwerker of opslaglocatie. Zonder afvalstroomnummer kan er geen volledig ingevulde begeleidingsbrief worden meegegeven met het transport.
  • Afvalstoffen mogen alleen worden afgegeven aan een verwerker die hiervoor vergunning heeft, of aan iemand die de afvalstoffen toepast conform het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen. Ongekeurde of ernstig verontreinigde grond kan dus alleen worden gebracht naar een inrichting met Wm-vergunning (erkende verwerker bijvoorbeeld een grondbank of reiniger).
  • De afgifte van afvalstoffen, dus ook de afvoer van ongekeurde en ernstig verontreinigde grond, moet worden geregistreerd. Op grond van de Provinciale Milieuverordening moet de ontdoener de gegevens drie jaar bewaren.

Waterwet

De Waterwet verwijst voor milieuhygiënische eisen aan het toepassen van primaire en aan secundaire materialen in of nabij oppervlaktewateren naar het Besluit bodemkwaliteit. Er kan voor specifieke locaties echter nog apart beleid zijn opgesteld door de betreffende waterkwaliteitsbeheerder. De Wvo waarin dit soort zaken eerder was geregeld is eind 2009 overgegaan in de Waterwet, zie beleidsblad (waterbodems in de) Waterwet.

Wet op de Ruimtelijke Ordening

Op bouwlocaties vindt altijd grondverzet plaats. Het bestemmingsplan regelt op hoofdlijnen welke bestemmingen er in een gebied mogen komen. Voor afwijkingen van het bestemmingsplan is een aanlegvergunning noodzakelijk. Een aanlegvergunning is meestal nodig voor:

  • het aanleggen en verharden van wegen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • het egaliseren, ophogen en afgraven van gronden;
  • het aanleggen en dempen van watergangen, sloten en andere waterpartijen;
  • het aanbrengen van bovengrondse en ondergrondse transport-, energie-, en telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.

Ontgrondingenwet

De Ontgrondingenwet bepaalt dat het verboden is zonder vergunning te ontgronden. Aan de vergunning kunnen voorschriften worden verbonden ter bescherming van alle bij de ontgronding betrokken belangen. Die zijn meestal civieltechnisch van aard (zoals diepte, taluds, terreinafbakening, herinrichting). Een uitzondering op de vergunningsplicht is geregeld in de provinciale Ontgrondingenverordening. Volgens de modelverordening is het vereist om een ontgrondingsvergunning aan te vragen voor ontgrondingen waar meer dan 10.000 m³ vaste stoffen worden afgegraven, of waar grondlagen dieper dan 2,5 meter worden beroerd. Het kan zijn dat voor een bodemsanering waarbij dieper dan 2,5 meter wordt ontgraven geen ontgrondingenvergunning nodig is. Dit verschilt per provincie en per plaats.

en de daaronder vallende besluiten en publicaties

In de Arbeidsomstandighedenwet en met name het Arbobesluit, wordt geregeld hoe bij grondverzet met licht en sterk verontreinigde grond dient te worden gehandeld. Voor het veilig en gezond werken met verontreinigde grond zijn de onderstaande wetten, besluiten en publicaties van toepassing:

  • Arbeitsomstandighedenwet (Arbowet);
  • Arbobesluit; hoofdstuk II afdeling 5 'Bouwplaatsen';
  • Arbobesluit; hoofdstuk IV afdeling 2 'Voorschriften voor het werken met kankerverwekkende stoffen en processen', in het bijzonder ook artikel 4.54 lid d sub 8, met betrekking tot de deskundigheid bij asbesthoudende grond;
  • Arbobesluit; hoofdstuk II afdeling 3 'Arbodiensten';
  • Arbo Informatieblad AI-22 'Werken met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater';
  • Arbo Informatieblad AI-3 'Asbest';
  • CROW publicatie 132 ‘Werken in en met verontreinigde grond en grondwater’.

Daarnaast wordt het werken met verontreinigde grond en grondwater in diverse Arbocatalogi beschreven. Hiermee wordt door branche organisaties het belang van verontreinigde grond en grondwater onderkend.

Zie voor een nader toelichting het onderwerp 'Veiligheid en gezondheid bij grondstromen'.

Wet belastingen op milieugrondslag

De Wet belastingen op Milieugrondslag heeft betrekking op verwerking, c.q. het storten van verontreinigde grond. Indien grond wordt gestort moet een dergelijke belasting worden betaald. Dit kan oplopen tot enkele tientallen euro's per ton. De afvalbelasting is in 2012 afgeschaft, maar in 2014 weer ingevoerd.

Sinds 1995 geldt een vrijstelling van de afvalstoffenbelasting voor het storten van baggerspecie (Wbm). Voor te storten baggerspecie kunt u in bepaalde gevallen een verklaring aanvragen voor deze vrijstelling. De vrijstellingsregeling voor niet-reinigbare grond is per 1 januari 2005 vervallen.

Zie voor een nadere toelichting het onderwerp ‘Wet belasting op milieugrondslag’.

Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen

Dit besluit van 8 december 1997 is gebaseerd op de Wet milieubeheer. Per 1 januari 2013 is het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) voor het laatst aangescherpt. Op basis van de aangepast regeling geldt een stortverbod voor alle soorten grond (met uitzondering van ernstig verontreinigde grond met een niet reinigbaarheidsverklaring) en voor andere minerale afvalstoffen zoals veegvuil en slib van riolen, kolken en gemalen.

Zie voor een nadere toelichting het onderwerp ‘Storten’.

Eural

Op 8 mei 2002 is de Europese afvalstoffenlijst (Eural) in werking getreden. In de Eural benoemt de Europese Commissie afvalstoffen en bepaalt zij wanneer een afvalstof gevaarlijk is. De nieuwe lijst is een samenvoeging van de Europese lijst van gevaarlijke afvalstoffen en de Europese afvalcatalogus. De Eural vervangt drie Nederlandse regelingen: het Besluit aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (BAGA), de Regeling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (RAGA), de Regeling aanvulling aanwijzing gevaarlijke afvalstoffen (RAAGA).

Op 8 mei 2002 is ook de Wet tot wijziging van de wet milieubeheer grotendeels in werking getreden. Deze wet, die het hoofdstuk afvalstoffen van de Wet milieubeheer ingrijpend verandert, was onder meer noodzakelijk om de Europese afvalstoffenlijst in te kunnen voeren.

De Eural kent een omgekeerde bewijslast: zolang men niet kan aantonen dat het geen gevaarlijk afval is, is het gevaarlijk afval.

Op 18 december 2014 heeft de Europese Commissie de Eural gewijzigd. Tegelijkertijd is ook bijlage III van de Kaderrichtlijn Afvalstoffen aangepast. In bijlage III staan de gevaarlijke eigenschappen van afvalstoffen vermeld. Op 4 mei 2015 is in de Staatscourant de wijziging van de Regeling gepubliceerd. De gewijzigde Eural regelgeving is sinds 1 juni 2015 van kracht. De belangrijkste wijziging is dat de grenswaarden wanneer afval gevaarlijk is of niet in sommige gevallen zijn veranderd. De grenswaarden voor stoffen met de classificatie ‘vergiftig voor de voortplanting’ (HP10) worden strenger. Voor stoffen met de classificatie ‘toxisch’ (HP 6) zijn de grenswaarden afhankelijk gesteld van de wijze van blootstelling aan de stof (via huid, mond of inademing). Hierdoor wijken de nieuwe grenswaarden af van de huidige grenswaarden.

Zie voor een nadere toelichting het onderwerp ‘Eural’.