Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Handhaving, Opsporingsambtenaren

Opsporingsbevoegd
Met de opsporing van strafbare feiten zijn opsporingsambtenaren belast. Er zijn algemene opsporingsambtenaren (bijvoorbeeld van de politie), die bevoegd zijn tot opsporing van alle strafbare feiten, en er zijn buitengewone opsporingsambtenaren (BOA’s). Uit de akten van de BOA’ s blijkt voor welke wettelijke voorschriften en welke gebieden zij bevoegd zijn.

Het is gebruikelijk dat een opsporingsambtenaar na een geconstateerd strafbaar feit een proces-verbaal (PV) opmaakt. De opsporingsambtenaar kan het strafbare feit zelf hebben geconstateerd, bijvoorbeeld tijdens een controlebezoek. Het is echter ook mogelijk dat een toezichthouder zonder opsporingsbevoegdheid naar aanleiding van een uitgevoerde controle aangifte doet bij een opsporingsambtenaar. Op basis van de aangifte stelt de opsporingsambtenaar vervolgens een PV op dat de basis kan vormen voor een strafrechtelijk onderzoek.

De officier van justitie is ook een opsporingsambtenaar en heeft de leiding over het opsporingsonderzoek. Dat betekent dat alle opsporingsambtenaren zijn aanwijzingen moet opvolgen.

Welke bevoegdheden
De meeste overtredingen van de milieuwetgeving zijn strafbaar gesteld in de Wet op de economische delicten (WED). Voor de opsporing van deze delicten hebben opsporingsambtenaren de bevoegdheden van de WED tot hun beschikking [Handhaving, opsporingsbevoegdheden Wet op de economische delicten].

Opsporingsambtenaren kunnen daarnaast gebruik maken van de bevoegdheden van het Wetboek van strafvordering [Handhaving, opsporingsbevoegdheden Wetboek van strafvordering].

Daarnaast kan een opsporingsambtenaar op grond van de Politiewet inzage in een identiteitsbewijs vorderen. Personen van 14 jaar en ouder moeten op de eerste vordering een identificatiemiddel ter inzage aanbieden.

Toezichthouders die ook opsporingsambtenaar zijn
De toezichthouder die tevens opsporingsambtenaar is, dient zich bewust te zijn van het kader waarbinnen hij werkt. Het is hem namelijk toegestaan zowel gebruik te maken van zijn toezicht- als opsporingsbevoegdheden. Daarbij dient hij zijn bevoegdheden telkens in het kader van het juiste doel (toezicht of opsporing) aan te wenden. De waarborgen die de verdachte toekomen moet de opsporingsambtenaar in acht nemen. Hij mag dus geen misbruik maken van zijn bevoegdheden (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Hoge Raad van 26 april 1988, NJ 1989, nr. 390). Indien iemand wordt aangemerkt als een verdachte, dan dient de cautie te worden gegeven, d.w.z. dat de opsporingsambtenaar hem moet mededelen dat hij niet tot antwoorden is verplicht. Verder mag je iemand niet met een toezichtbevoegdheid, zoals de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen, onder druk zetten om belastende verklaringen tegen zichzelf af te leggen. Dit laatste druist in tegen het beginsel dat je iemand niet kan verplichten bewijs tegen zichzelf te leveren (nemo tenetur).

Voorbeeld
Tijdens een controle constateert een toezichthouder, die tevens BOA is, dat een saneerder niet conform het saneringsplan werkt. Deze afwijking, die niet is gemeld, kan zeer ernstige gevolgen hebben doordat mobiele verontreinigingen bewust in de bodem worden achtergelaten. De toezichthouder/BOA merkt de betrokken milieukundig begeleider aan als verdachte en start een opsporingsonderzoek. Omdat de betrokkene weigert mee te werken vordert de toezichthouder/BOA van hem om uitleg te geven over de gang van zaken (vordering tot het verstrekken van inlichtingen). Onder dreiging van een proces-verbaal als niet mee wordt gewerkt, legt de milieukundig begeleider een verklaring af die zeer belastend voor hem is. Gesteld zou kunnen worden dat de milieukundig begeleider door deze handelwijze van de toezichthouder/BOA is gedwongen om aan zijn eigen veroordeling mee te werken. Bovendien heeft de toezichthouder/BOA verzuimt om de cautie te geven. De door de milieukundig begeleider afgelegde verklaring zal waarschijnlijk niet als bewijs mogen worden gebruikt in een strafrechtelijke procedure.