Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Handhaving, Opsporingsbevoegdheden Wetboek van strafvordering

Op grond van het Wetboek van strafvordering (WvSv) hebben opsporingsambtenaren onder andere de hieronder genoemde bevoegdheden.

Staande houden
Een opsporingsambtenaar is bevoegd de verdachte te vragen naar zijn naam, voornamen, geboortedatum, geboorteplaats, adres waarop hij als ingezetene in de basisadministratie persoonsgegevens staat ingeschreven en woon- of verblijfplaats. Daartoe mag hij de verdachte ook staande houden.

Een opsporingsambtenaar is daarnaast bevoegd om iemand in zijn vrijheid te beperken door hem op te houden (bijvoorbeeld aan de arm te pakken) en hem op de plaats te laten staan om hem naar zijn identiteit te vragen.

Aanhouden
Ingeval van ontdekking (van een strafbaar feit) op heterdaad, is iedereen (dus ook een burger) bevoegd de verdachte aan te houden. Vindt de aanhouding door een ander dan een opsporingsambtenaar plaats, dan levert deze de aangehoudene onverwijld over aan een opsporingsambtenaar, samen met de afgifte van mogelijk in beslag genomen voorwerpen.

Aanhouden buiten het geval van ontdekking op heterdaad kan alleen de officier van justitie. Daarbij moet het bovendien gaan om een verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorlopige hechtenis is toegelaten bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van vier jaar of meer. Wanneer het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht dan kan de opsporingsambtenaar de verdachte aanhouden. De opsporingsambtenaar is dan wel verplicht om de verdachte onverwijld voor de (hulp) officier van justitie te leiden.

Inbeslagneming
Degene die de verdachte aanhoudt of staande houdt, kan de voor inbeslagneming vatbare voorwerpen, die de verdachte bij zich heeft, in beslag nemen. Wanneer het gaat om aanhouding bij een ontdekking op heterdaad kan dus ook iedere burger deze voorwerpen in beslag nemen. Voor inbeslagneming vatbare voorwerpen zijn voorwerpen die kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Ook alle voorwerpen waarvan verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer kan worden bevolen zijn vatbaar voor inbeslagneming. Degene bij wie een voorwerp in beslag is genomen, krijgt een bewijs van ontvangst.

Inbeslagneming is het ten behoeve van strafvordering onder zich nemen of houden van voorwerpen. Daarom is in het kader van toezicht inbeslagneming niet mogelijk.

Uitlevering vorderen
Een opsporingsambtenaar kan aan een persoon, die een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp heeft, een bevel opleggen om dit ter inbeslagneming uit te leveren. Er moet dan wel sprake zijn van een verdenking van een misdrijf waarop voorlopige hechtenis is toegelaten. Voorlopige hechtenis is toegelaten bij misdrijven waarop een gevangenisstraf staat van vier jaar of meer. Het bevel kan niet worden gegeven aan de verdachte. Dat vloeit voort uit het beginsel dat niemand kan worden gedwongen bewijs tegen zichzelf te leveren. Verder zijn de volgende personen niet verplicht aan het bevel te voldoen: bloed- of aanverwanten van een verdachte tot de derde graad, de echtgenoot of eerdere echtgenoot dan wel geregistreerde partner of eerdere geregistreerde partner van een verdachte, zij die uit hoofde van hun stand, hun beroep of hun ambt tot geheimhouding verplicht zijn. Het niet verplicht zijn om aan het bevel te voldoen, noemt men het verschoningsrecht.

Positie betrokkene
Van de bevoegdheden kan een opsporingsambtenaar alleen gebruik maken tegen een verdachte. Een verdachte is degene ten aanzien van wie uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit voortvloeit. Het vermoeden van schuld, moet gebaseerd zijn op concrete feiten of omstandigheden. Alleen de opvatting van de opsporingsambtenaar is daarvoor niet voldoende. Er moet sprake zijn van een geobjectiveerd vermoeden van schuld.

De eis dat er sprake moet zijn van een verdachte is een stringentere eis dan die van de Wet op de economische delicten. Van de bevoegdheden van die wet mag een opsporingsambtenaar immers al gebruik maken wanneer er sprake is van een aanwijzing dat een strafbaar feit (economisch delict) is gepleegd [Handhaving, Opsporingsbevoegdheden Wet op de economische delicten]. De reden voor dit onderscheid is dat de bevoegdheden van het Wetboek van strafvordering een grotere inbreuk opleveren op de rechten van de verdachte dan de bevoegdheden van de Wet op de economische delicten.

Toelichting
In de literatuur wordt daarnaast gewezen op het specifieke karakter van de wetgeving. De opsporing van economische (milieu) delicten is praktisch alleen mogelijk als de naleving van de regeling wordt gecontroleerd. Hoe moet je immers een overtreding als het in de voorraadkast hebben van een niet meer toegelaten bestrijdingsmiddel 'opsporen'? Controle is hierbij onontbeerlijk. "Bij het handhaven van bijzondere wetten is opsporen het vanzelfsprekende verlengstuk van het controleren en controleren is de vanzelfsprekende manier van opsporen" (zie de noot van Van Veen bij de uitspraak van de Hoge Raad van 9 maart 1993 (NJ1993/633).