Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, Historisch geval van niet-ernstige verontreiniging

Reikwijdte
Deze informatie betreft historische gevallen van niet-ernstige verontreinigingen. Belangrijk kenmerk is dat een sanering van dergelijke gevallen doorgaans niet wordt uitgevoerd omdat een spoedige sanering verplicht is vanuit de Wet bodembescherming, maar vanuit een andere aanleiding. Desondanks dient de sanering te worden voorbereid en uitgevoerd onder het regime van de saneringsparagraaf van de Wet bodembescherming.

Dit blad behandelt de voorbereiding en uitvoering van de bodemsanering op basis van een saneringsplan. Er kan ook worden gekozen om de sanering voor te bereiden en uit te voeren middels een melding in het kader van het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) en de bijbehorende regeling. Zie hiervoor [Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, BUS sanering].

Melding
De opdrachtgever/eigenaar moet een voorgenomen sanering melden aan het bevoegde gezag (gedeputeerde staten of burgemeester en wethouders). Wanneer er sprake is van een geval van niet-ernstige verontreiniging kan de melding achterwege blijven wanneer:

  • het geval betrekking heeft op minder dan 50 kubieke meter grond of 1000 kubieke meter grondwater, of
  • je de grond tijdelijk verplaatst en na verplaatsing terugbrengt.

Voorbeeld
Tijdelijk verplaatsen van grond is bijvoorbeeld aan de orde bij een reparatie van een rioolbuis of een kabel die in de bodem is gelegen. Om bij het te repareren onderdeel te komen moet de aannemer grond afgraven. Na afronding van de werkzaamheden zal alle grond weer teruggeplaatst worden. Voor deze activiteiten, die plaatsvinden in een geval van niet-ernstige verontreiniging, is een melding niet verplicht. Een melding is wel verplicht wanneer een nieuwe buis of kabel wordt geplaatst en er na de werkzaamheden grond overblijft. In dat geval wordt de grond namelijk niet (volledig) teruggebracht. De verontreinigde grond zal moeten worden afgevoerd.

Het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering bevat een aantal aanvullende uitzonderingen op de meldingsplicht.

De gegevens bij de melding moeten afkomstig zijn van een persoon of instelling (bodemintermediair) die beschikt over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Als daar geen sprake van is mag het bevoegde gezag geen beschikking nemen. [Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, Besluit bodemkwaliteit (Kwalibo)]

Beschikking
Naar aanleiding van de melding of de indiening van de resultaten van een nader onderzoek stelt het bevoegde gezag in een beschikking vast of er sprake is van een geval van ernstige of niet-ernstige verontreiniging. Het bevoegde gezag stelt in eende beschikking niet vast of spoedige sanering noodzakelijk is vanwege de risico’s voor mens, plant of dier (dit is alleen van toepassing op gevallen van ernstige verontreiniging).

Met de sanering mag je pas starten nadat het bevoegde gezag de beschikking heeft afgegeven. Wanneer het bevoegde gezag niet binnen vijftien weken een beschikking heeft afgegeven mag je echter handelen alsof de beschikking is verleend. Hoewel je dus formeel gezien mag starten op het moment dat de beschikking is verleend is het verstandig te wachten totdat de bezwaartermijn (6 weken) is verstreken. Wanneer een derde namelijk met succes bezwaar aantekent en het bevoegde gezag de beschikking herroept, bestaat het risico dat je reeds uitgevoerde saneringswerkzaamheden ongedaan moet maken.

Verplichtingen
Voor gevallen van niet-ernstige verontreiniging geldt geen verplichting om een saneringsplan in te dienen.

Wel verplicht is dat degene die de bodem saneert, de sanering zodanig uitvoert dat de bodem ten minste geschikt wordt gemaakt voor de functie die hij na de sanering krijgt. Bovendien moet de saneerder het volgende zoveel mogelijk beperken:

  • het risico voor mens, plant of dier als gevolg van blootstelling aan de verontreiniging;
  • het risico van de verspreiding van verontreinigende stoffen, en
  • de noodzaak tot het nemen van maatregelen en beperkingen in het gebruik van de bodem.

Ook is de saneerder verplicht na beëindiging van de sanering een evaluatieverslag in te dienen bij het bevoegde gezag met daarin een beschrijving van:

  • de getroffen saneringsmaatregelen;
  • de kwaliteit van de bodem na het uitvoeren van de sanering;
  • de hoeveelheid van de eventueel afgegraven grond;
  • de bestemming van die grond, en
  • de hoeveelheid, kwaliteit en herkomst van eventueel aangevoerde grond.

Het evaluatieverslag behoeft de instemming van het bevoegde gezag. Het bevoegde gezag stemt alleen in wanneer voldaan is aan de hiervoor genoemde verplichtingen die gelden voor de saneringsuitvoering

Wanneer verontreinigingen in de bodem achterblijven en beperkingen in het gebruik van de bodem of maatregelen in het belang van de bescherming van de bodem nodig zijn, moet de saneerder een nazorgplan indienen waarin die beperkingen en maatregelen staan beschreven. De maatregelen kunnen onder meer bestaan uit het regelmatig inspecteren, onderhouden, herstellen of vervangen van voorzieningen. Met het nazorgplan moet zijn ingestemd door het bevoegde gezag. Zie ook [Nazorg, beleid en wetgeving: bodemsaneringslocaties].