Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, Nieuwe gevallen

Voor degene die een bodemverontreiniging heeft veroorzaakt vanaf 1 januari 1987 geldt de herstelplicht van de Wet bodembescherming. Voor bodemherstel binnen inrichtingen geldt primair het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit).

Bodemherstel buiten inrichtingen
De herstelplicht vloeit voort uit het zorgplichtartikel van de Wet bodembescherming. Dit artikel luidt als volgt:

“Ieder die op of in de bodem handelingen verricht als bedoeld in de artikelen 6 tot en met 11 en die weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat door die handelingen de bodem kan worden verontreinigd of aangetast, is verplicht om alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd, teneinde die verontreiniging of aantasting te voorkomen, dan wel indien die verontreiniging of aantasting zich voordoet, de verontreiniging of de aantasting en de directe gevolgen daarvan te beperken en zoveel mogelijk ongedaan te maken. Indien de verontreiniging of aantasting het gevolg is van een ongewoon voorval, worden de maatregelen onverwijld genomen.”

Uit het zorgplichtartikel vloeit voort dat de verontreiniging of aantasting het gevolg moet zijn geweest van bepaalde handelingen. Deze handelingen bestrijken zo’n beetje alles wat nadelige gevolgen voor de bodem kan hebben, zoals het op of in de bodem brengen van stoffen, het uitvoeren van werken op of in de bodem en transporteren van stoffen. De verontreiniging of aantasting kan ook het gevolg zijn van een ongewoon voorval. Daarbij gaat het om een gebeurtenis die bij een normale gang van zaken niet plaatsvindt, zoals ontploffingen, lekkages van transportleidingen of het kantelen van procesvaten. Bij een ongewoon voorval moet snel worden ingegrepen. Het is dan ook logisch dat het zorgplichtartikel verplicht om bij een ongewoon voorval onverwijld maatregelen te nemen.

Voorbeeld
Een lijnbus is betrokken bij een verkeersongeval. De bus kantelt en de diesel loopt uit de tank over de weg en in de bodem. Het betreft hier een gebeurtenis die bij een normale gang van zaken niet plaatsvindt. Een ongewoon voorval dus. In dit geval dient de diesel direct opgeruimd te worden. De grond waar de diesel inmiddels is ingedrongen zal moeten worden afgegraven en afgevoerd.

Uit het zorgplichtartikel vloeit voort dat de plicht om de bodem te herstellen alleen geldt wanneer de veroorzaker wist of had moeten weten dat zijn handelingen de bodem konden verontreinigen of aantasten. Verder blijkt uit het artikel dat niet altijd volledig herstel van de bodemkwaliteit moet plaatsvinden. In het artikel staat namelijk dat de verontreiniging of aantasting “zoveel mogelijk” ongedaan moet worden gemaakt. Bovendien geldt dat de herstelmaatregelen niet verder hoeven te gaan dan redelijkerwijs kan worden gevergd. In een concreet geval zul je derhalve de vraag moeten beantwoorden wat het resultaat van de herstelwerkzaamheden moet zijn. Met andere woorden: wat zijn de herstelrichtwaarden? Voor de vaste bodem zouden de lokale achtergrondconcentratiesin het gebied buiten de invloedszone van de bodemverontreiniging of -aantasting een goed aanknopingspunt kunnen zijn of de Achtergrondwaarden die zijn vastgelegd in het Besluit bodemkwaliteit. Naar laatstgenoemde waarden verwijst het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (zie hierna). Voor het grondwater zou de detectielimiet van een bepaalde stof die ter plaatse niet van nature voorkomt in het grondwater, een aanknopingspunt kunnen zijn. Tot slot zal relevant zijn wat volgens de stand der techniek redelijkerwijs haalbaar is.

Voorbeeld BETX-verontreiniging
Door een lekkende leiding is het grondwater verontreinigd met onder andere BETX. Het gaat hier om een stof die niet van nature voorkomt in het grondwater. Het bevoegde gezag kan bepalen dat de veroorzaker van de verontreiniging tot de detectielimiet moet saneren. Derhalve tot de waarde voor BETX die in het laboratorium waarneembaar is. De detectielimiet voor BETX als somparameter bedraagt 0,2 ug/l. Vervolgens is het aan de veroorzaker om door middel van onderzoek aan te tonen in welke mate hij hieraan invulling kan geven. Daarbij kan het volgende een rol spelen:

  • beschikbaarheid van in te zetten technieken;
  • effectiviteit van de hersteltechnieken;
  • risicoreductie bedreigde objecten (drinkwaterwinning, oppervlaktewater, natuurgebieden, e.d.);
  • benodigde tijd;
  • kosten;
  • belemmeringen vanuit de omgeving.

Deze omstandigheden kunnen ertoe leiden dat voor een concrete situatie het bereiken van de detectielimiet niet redelijk of haalbaar is. In dat geval zou de streefwaarde of de Achtergrondwaarde het herstelresultaat kunnen worden. Het bevoegde gezag legt het herstelresultaat vast in een aanwijzing (zie hierna). Tevens legt het bevoegde gezag daarin vast binnen welke periode het herstel gerealiseerd moet zijn.

Procedurele verplichtingen
Degene die verantwoordelijk is voor de verontreiniging of aantasting moet dat zo spoedig mogelijk melden bij het bevoegde gezag (gedeputeerde staten of gemeente). Bij de melding geeft hij aan welke maatregelen hij heeft getroffen of zal treffen. Het bevoegde gezag kan met betrekking tot de te nemen maatregelen aanwijzingen geven. Het is verplicht om deze aanwijzingen op te volgen.

Wanneer de verontreiniging is ontstaan door een ongewoon voorval kan het bevoegde gezag de verontreiniging (laten) saneren. De betrokkene dient dan wel eerst de gelegenheid te krijgen om de bodem zelf te (laten) saneren tenzij de geboden spoed zich daartegen verzet. Verder kan het bevoegde gezag degene die handelingen verricht waardoor de verontreiniging is ontstaan, bevelen deze handelingen te staken.

Erkenning verplicht
De veldwerker, milieukundig begeleider, uitvoerder en het laboratorium die zijn betrokken bij het bodemherstel, moeten beschikken over een erkenning op grond van het Besluit bodemkwaliteit. Die verplichting geldt niet voor de uitvoerder indien er sprake is van een ongewoon voorval en het nodig is om onverwijld maatregelen te treffen om de verontreiniging of aantasting te beperken en ongedaan te maken. Bij een omgevallen tankwagen waarbij acuut optreden is geboden, is het dus toegestaan een niet erkende aannemer in te schakelen. Doorgaans gaat het daarbij om de activiteiten (bereddering), die binnen de eerste 24 uur na het ontdekken van het incident plaatsvinden. [Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, Besluit bodemkwaliteit (Kwalibo)]

Bodemherstel binnen inrichtingen
Op activiteiten binnen inrichtingen is de herstelplicht van de Wet bodembescherming ook van toepassing. Alles wat hiervoor is geschreven over herstel buiten inrichtingen geldt dus ook binnen inrichtingen. Vanaf 1 januari 2008 geldt echter een bijzondere regeling voor bodemherstel binnen inrichtingen. Deze regeling, die is opgenomen in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit), geldt zowel voor inrichtingen die wel en die niet vergunningplichtig zijn op grond van de Wet milieubeheer.

Regeling voor inrichtingen
Na beëindiging van de activiteiten binnen een inrichting is het verplicht een bodemonderzoek te verrichten. Het doel daarvan is te bepalen of de bodem als gevolg van de activiteiten binnen de inrichting is verontreinigd of aangetast. De resultaten van het bodemonderzoek moet de drijver van de inrichting rapporteren aan het bevoegde gezag.

Indien uit het bodemonderzoek blijkt dat de bodem is verontreinigd of aangetast, moet uiterlijk binnen zes maanden de bodemkwaliteit zijn hersteld. Wanneer de bodemkwaliteit bij oprichting of verandering van de inrichting is vastgelegd in een bodemrapport (nulsituatieonderzoek), vindt herstel van de bodemkwaliteit plaats tot de waarden die in dat rapport zijn vermeld. Als de bodemkwaliteit bij oprichting of verandering van de inrichting niet is vastgelegd dan dient herstel plaats te vinden tot de Achtergrondwaarden die staan in het Besluit bodemkwaliteit. Verder is bepaald dat het herstel van de bodemkwaliteit niet verder hoeft te gaan dan met de best beschikbare technieken redelijkerwijs haalbaar is. Hierbij zal per situatie een afweging van belangen moeten plaatsvinden waarbij onder andere financiële, bedrijfseconomische en milieubelangen worden betrokken. Zowel de aanvang als de afronding van de werkzaamheden moeten worden gemeld aan het bevoegde gezag.

Alleen personen en instellingen die daartoe zijn erkend op grond van het Besluit bodemkwaliteit mogen de bodemonderzoeken en het herstel van de bodemkwaliteit uitvoeren. [Handhaving, Relevante wetgeving bodemsaneringen, Besluit bodemkwaliteit (Kwalibo)]

Afbakening
Wanneer is binnen inrichtingen nu de herstelplicht van de Wet bodembescherming van toepassing en wanneer geldt de herstelplicht van het Besluit algemene regels voor inrichtingen?

Gezien de koppeling in laatstgenoemd besluit tussen de verplichting tot herstel en het eindsituatieonderzoek kun je aannemen dat de Wet bodembescherming in elk geval van toepassing is (en blijft) als er sprake is van een verontreiniging of aantasting als gevolg van een ongewoon voorval (calamiteit). In zo’n geval komt de verontreiniging of aantasting namelijk niet aan het licht door een eindsituatieonderzoek.

De algemene regels voor inrichtingen zien dus vooral op verontreinigingen en aantastingen die het gevolg zijn van (normale) bedrijfsactiviteiten die pas bekend worden nadat een eindsituatieonderzoek is uitgevoerd. In dergelijke gevallen geldt overigens ook de verplichting om de verontreiniging of aantasting te melden op grond van de Wet bodembescherming. Het kan dus zo zijn dat de verontreiniging of aantasting middels het eindsituatieonderzoeksrapport zowel moet worden gemeld bij de gemeente als bij de provincie. Mogelijk kunnen gemeenten en provincies afspraken maken zodat dubbele melding wordt voorkomen.

Bij ongewone voorvallen is tevens de regeling van ongewone voorvallen in hoofdstuk 17 van de Wet milieubeheer van toepassing. Op grond van die regeling moeten gevallen van verontreiniging, die het gevolg zijn van een ongewoon voorval binnen een inrichting, worden gemeld aan het bevoegde gezag voor de inrichting. Aangenomen mag worden dat de verantwoordelijke voor de verontreiniging met één melding voldoet aan beide wetten. Op grond van hoofdstuk 17 is het bevoegde gezag voor de inrichting namelijk verplicht om van de melding kennis te geven aan gedeputeerde staten van de betrokken provincie in geval het ongewone voorval verontreiniging of aantasting van de bodem tot gevolg heeft.

Aangezien meldingen van ongewone voorvallen en herstel van de bodem op basis van eindsituatieonderzoek via het Besluit algemene regels voor inrichtingen lopen, ligt het voor de hand dat herstel binnen inrichtingen primair via het Besluit algemene regels voor inrichtingen verloopt en dat primair op dit besluit wordt gehandhaafd.

Opgemerkt wordt, dat inrichtingen afspraken kunnen maken met bevoegd gezag over het bodembeheer, inclusief omgaan met nieuwe gevallen van bodemverontreiniging. Bijvoorbeeld in een locatiebeheerplan. Indien dit plan wordt beschikt door het bevoegd gezag Wet bodembescherming en het bevoegd gezag voor de inrichting, zijn deze afspraken leidend in het kader van de handhaving en gaan deze boven het Besluit algemene regels voor inrichtingen / de Wet bodembescherming.

HUM Wbb

In de HandhavingsUitvoeringsMethode Wet bodembescherming (externe linkHUM-Wbb) is vastgelegd op welke wijze het toezicht het meest efficiënt en het meest effectief kan worden uitgevoerd en op welke wijze handhavend moet worden opgetreden. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen de verschillende soorten overtredingen. Voor dit onderwerp is met name de hoofdstuk 6 over nieuwe gevallen en ongewone voorvallen relevant.