Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg, juridisch: stortplaatsen

De nazorgplichtige van voormalige stortplaatsen heeft de plicht tot nazorg op basis van:

  • artikel 39d van de Wet Bodembescherming (Wbb). Het artikel verplicht nazorgplichtigen om, wanneer na sanering een restverontreiniging achterblijft, een nazorgplan in te dienen waarin de nazorgmaatregelen worden vastgelegd. De indiener van het nazorgplan wordt gezien als de nazorgplichtige en wordt daarmee verantwoordelijk gehouden voor de nazorg;
  • artikel 39e van Wbb. In dit artikel is het bestuursrechtelijk geregeld dat eigenaar, erfpachter of gebruiker van het grondgebied waar sprake is van restverontreiniging de beperkingen in het gebruik van de bodem in acht neemt die zijn beschreven in het nazorgplan.

Het bevoegd gezag heeft de taak tot het toetsen van nazorgplannen, het afgeven van goedkeuringen/beschikkingen en heeft de plicht tot het voeren van toezicht en treedt zonodig handhavend op. De taken en plichten hebben hun juridische grondslag in de Wbb. In de Wbb is opgenomen voor welke locaties en gebieden welk bevoegd gezag de taak heeft tot het toezicht en handhaving op de nazorgmaatregelen. De taken zijn verdeeld over gemeenten, provincies en waterkwaliteitsbeheerders. Kanttekening bij genoemde taken en plichten is het feit dat de stortplaats zelf onder de Wet Milieubeheer valt en de Wbb pas van toepassing is bij (dreigende) belasting van de omliggende bodem door de stort.

De juridische knelpunten bij voormalige stortplaatsen zijn heden 1 januari 2007 (zie Advies Nazorg voormalige stortplaatsen):

  • op grond van de saneringsparagraaf Wet Bodembescherming is de aansprakelijkheid tussen huidige en voormalige eigenaren en voormalige exploitanten van de stort niet goed geregeld. Zo kan het oplossen van problemen met de afdeklaag of accumulatie van stortgas niet via de saneringsparagraaf worden afgedwongen.
  • indien bij herbestemming van een voormalige stortplaats verplaatsen of verwijderen van de stort is gewenst, is al gauw formeel sprake van een nieuwe stortactiviteit (met bijbehorende voorwaarden). Door juridische knelpunten zijn dergelijke plannen nauwelijks te realiseren;
  • onvoldoende juridische instrumenten om werkzaamheden op en in voormalige stortplaatsen vooraf goed te regelen in verband met (onbedoeld) toenemen van milieubelasting en risico’s voor werknemers en omwonenden (bijvoorbeeld als gevolg van het vrijkomen van stortgassen).

De plicht tot nazorg voor gesloten, operationele stortplaatsen is geregeld in:

  • art. 8.49 lid 1 en 2 van de Wet Milieubeheer. Dit beschrijft het treffen van maatregelen zodat de stortplaats geen nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaakt. Daarbij ook het treffen van de volgende maatregelen: het in standhouden en onderhouden, alsmede het herstellen, verbeteren of vervangen van voorzieningen ter bescherming van de bodem en het regelmatig inspecteren daarvan;
  • art. 8.49 lid 3 van de Wet Milieubeheer. Dit beschrijft de plicht tot het opstellen van een nazorgplan ter uitvoering van de maatregelen.

Het bevoegd gezag heeft de taak tot het toetsen van nazorgplannen of meldingen, het afgeven van goedkeuringen/beschikkingen en heeft de plicht tot het voeren van toezicht en treedt zonodig handhavend op. De taken en plichten hebben hun juridische grondslag in de Wet Milieubeheer. In de Wet Milieubeheer is opgenomen voor welke locaties en gebieden welk bevoegd gezag de taak heeft tot het toezicht en handhaving op de nazorgmaatregelen. De taken zijn verdeeld over gemeenten, provincies en waterkwaliteitsbeheerders.