Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg, technisch inhoudelijk: bodemsaneringslocaties

De nazorg bij functiegerichte saneringen van immobiele verontreinigingen bestaat in het algemeen uit (zie Circulaire bodemsanering [zie literatuur] en Van trechter naar zeef):

  • Registratie en controle;
  • Opleggen van gebruiksbeperkingen.

Voor registratie en controle bestaan de maatregelen uit:

  • de registratie van de nazorg bij bevoegd gezag waarbij wordt vermeld dat de leeflaag in stand moet worden gehouden en dat de grond onder de leeflaag verontreinigd is en daarom beperkte afvoer- en gebruiksmogelijkheden heeft;
  • het kadastraal registeren van de restverontreinigingen (artikel 55 Wet Bodembescherming – Wbb);
  • periodieke controle van de kwaliteit, dikte en bijzondere voorzieningen (bijvoorbeeld signaleringsmateriaal) en zo nodig, herstel hiervan.

Voor gebruiksbeperkingen gelden de volgende aandachtspunten:

  • normaal gebruik van de leeflaag (aanbrengen beplanting, bestrating, graven t.b.v. ondiepe vijver e.d.) is tot minder dan de leeflaagdikte toegestaan mits de functie van de laag (voorkomen contactrisico) niet wordt aangetast. Dieper graven is vanwege de kans op vermenging met de daaronder verontreinigde ondergrond niet toegestaan. Daartoe worden zo nodig, signaleringslagen aangebracht. Indien gebreken worden geconstateerd waarbij de kans op contact met onderliggende verontreinigde bodem aanwezig is, moeten herstelmaatregelen worden getroffen;
  • bij aantasting van de leeflaag moet dit op grond van artikel 28 Wet Bodembescherming (Wbb) worden gemeld aan het bevoegd gezag Wbb. Graven in en afvoeren van de verontreinigde grond onder de leeflaag moet ook op grond van artikel 28 Wbb worden gemeld (het betreft immers een afwijking op het nazorgplan). Onnodige meldingen op grond van artikel 28 Wbb kunnen worden voorkomen door in het saneringsplan (c.q. het nazorgplan bij de evaluatie van de sanering) aan te geven hoe wordt omgegaan met - gering - grondverzet na afronding van de sanering. Daarbij gaat het om veiligheidsmaatregelen, de kwaliteitsbepaling van vrijkomende (verontreinigde) grond, de wijze van afvoer en verwerking van vrijkomende grond en het herstel van de leeflaag. De regels van de Wet milieubeheer voor de afvoer van verontreinigde grond blijven onverkort van toepassing. Op voorwaarde dat een bodembeheerplan en bodemkwaliteitskaart zijn vastgesteld door betreffende gemeente en de restverontreiniging overeenstemt met de achtergrondwaarde, kan de bodemkwaliteit van de gesaneerde locatie worden overgenomen in de bodemkwaliteitskaart en het grondverzet worden meegenomen in het bodembeheerplan;
  • de gebruiksbeperking kan ook betrekking hebben op het onttrekken van grondwater vanwege resterende grondwaterverontreiniging. Initiatiefnemers van grondwateronttrekking – anders dan de nazorgplichtige – moeten bij het bevoegde gezag nagaan of de handeling is toegestaan.

De nazorg bij functiegerichte en kosteneffectieve saneringen van mobiele verontreinigingen valt uiteen in:

  • passieve nazorg voor trede 2 en 3 saneringen;
  • actieve nazorg voor trede 4 en 5 saneringen.

(Bij trede 1 – volledige verwijdering van de verontreiniging – is geen sprake van nazorg).

Er is sprake van passieve nazorg nadat de stabiele eindsituatie binnen 30 jaar is behaald en middels monitoring is vastgesteld (eindrapport doorstart A5). De stabiele eindsituatie heeft als voorwaarde dat:

  • geen verdere verspreiding van de verontreiniging optreedt (stationaire situatie);
  • geen risico’s (humaan en of ecologisch) aanwezig zijn;
  • geen kwetsbare objecten worden bedreigd;
  • geen verstoring van de stabiele eindsituatie optreedt door voorzienbare ontwikkelingen.

De passieve nazorg bestaat uit (zie eindrapport doorstart A5 en ROSA II (Robuust Saneringsafspraken):

De actieve nazorg bij trede 4 en 5 saneringen bestaat uit respectievelijk registreren en controleren en registeren, controleren en isoleren of beheersen van de restverontreiniging. De technisch-inhoudelijke informatie die voor een specifieke situatie van belang is, wordt sterk bepaald door de verontreinigingssituatie en toegepaste technieken. Zie voor:

De nazorgmaatregelen voor saneringen onder het Besluit Uniforme Saneringen (BUS) betreffen:

  • registratie;
  • het in stand houden en onderhouden evenals waar nodig het herstellen, verbeteren of vervangen van de isolatielaag;
  • gebruiksbeperkingen door de achtergebleven restverontreinigingen onder de isolatielaag. Voorkomen moet worden dat de isolatielaag beschadigd raakt. Deze situatie kan zich voordoen door bijzondere bovenbelasting van de isolatielaag bij saneringslocaties die in een zettingsgevoelig gebied zijn gelegen.

Inhoud nazorgplan
Conform de Wet Bodembescherming (artikel 39d lid 1) worden in het nazorgplan de beperkingen in het gebruik of beschermende maatregelen beschreven en bevat het nazorgplan een begroting van de kosten van de maatregelen. Voor de opzet en inhoud van het modelnazorgplan wordt verwezen naar het SIKB-protocol 6004 en naar de uitkomsten van het project MOS-Nazorgplannen. Het algemene overzicht (samengesteld uit de beschikbare documenten in de literatuurlijst) van de inhoud van het nazorgplan is als volgt:

  • Samenvatting relevante achtergrondinformatie, evaluatie uitgevoerde sanering en noodzaak nazorg
    • locatiegegevens, samenvatting bodemopbouw en geohydrologie, samenvatting verontreinigingssituatie en verleende beschikkingen;
    • saneringsdoel voor aanvang sanering, uitgevoerde saneringsmaatregelen en saneringsresultaat;
    • verontreinigingssituatie na sanering d.m.v. de contouren van de streef- en interventiewaarde van de restverontreinigingen, ingetekend op detailkaarten (apart voor vaste bodem en grondwater), de aanwezige gebruiksbeperkingen die leiden tot de noodzaak voor nazorg en het nazorgdoel;
    • tekeningen met daarop aangegeven alle relevante informatie.
  • Technische aspecten van de nazorg
    • het nazorgsysteem,
    • een beschrijving van de nazorgvoorzieningen en daarmee van de (extra) maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om te voorkomen dat de restverontreiniging zich kan verspreiden of vermengen;
    • een prognose van het functioneren van de nazorgvoorzieningen in de tijd;
    • de invloed van de nazorg op de omgeving.
  • Nazorgprogramma
    • meetprogramma met controles en inspecties
    • monitoringprogramma grondwater;
    • beheer- en onderhoudsprogramma;
    • een beslismodel ten behoeven van de uitvoering van nazorg en naar aanleiding van de verschillende programma’s
    • de inhoud van de nazorgstatusrapportages, waarin de resultaten uit de verschillende programma’s worden vastgelegd
  • Organisatorische aspecten van de nazorg, e.a.
    • de organisatie van de nazorg;
    • de evaluatiemomenten, de rapportages, informatievoorziening en communicatie
    • taken en verantwoordelijkheden bij de uitvoering van de nazorg;
    • juridische aspecten van de nazorg, zoals bij overdracht van de locatie, bestemmingsveranderingen, etc.;
    • overzicht van onzekerheden en risico’s met consequenties ervan voor de nazorg;
  • Kosten van de nazorg

Technische knelpunten bij nazorg
Met de huidige stand van zaken met betrekking tot techniek en toegepaste maatregelen zijn de volgende knelpunten in de nazorg te benoemen (zie Oplossingsrichtingen nazorg bodemsanering. Hoe om te gaan met nazorg bij bodemsaneringsprojecten):

  • het feit dat de omgeving van statische nazorgvoorzieningen (zeer) dynamisch kan zijn, kan leiden tot onvoorziene invloeden op de werking van de aangebrachte voorzieningen;
  • het gegeven dat het aangebrachte systeem of het verspreidingsproces zich (heel) anders kan gedragen dan is voorspeld, kan leiden tot ongewenste onvoorziene omstandigheden;
  • de onzekerheid die vastzit aan de levensduur en werking van systeemonderdelen. Deze onzekerheid is afhankelijk van de robuustheid van de getroffen maatregelen en (voortschrijdende) ervaring met systeemonderdelen in vergelijkbare situaties.
  • er is weinig praktijkervaring met voorzieningen met relatief lange levensduur;
  • de levensduur kan geheel anders uitpakken ingeval deze onder andere omstandigheden wordt toegepast. Zo zal de levensduur van een signaleringslaag anders zijn indien deze onder de grondwaterspiegel, met bovenbelasting en onder andere chemisch/fysische omstandigheden wordt toegepast;
  • de theoretische levensduur pakt door menselijk ingrijpen (denk aan bijvoorbeeld vandalisme en belasting) in de praktijk vaak (veel) lager uit.