Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Nazorg, waterbodem

In vergelijk met landbodems is voor de uitvoering en organisatie van de nazorgmaatregelen weinig informatie voorhanden. De nazorg van waterbodems is bij de betrokken actoren (nog) geen actueel thema. De huidige praktijk van de waterbodemsanering bestaat veelal uit onderhoudsbaggerwerkzaamheden en betreft nog geen integrale aanpak waar nazorg ook deel van uitmaakt. De baggerwerkzaamheden zijn voor een belangrijk deel gericht op volledige verwijdering van de verontreiniging (zie tabel interviews waterbodems hoewel het afdekken van de verontreiniging ook voorkomt en toeneemt. In geval van isolerende maatregelen worden monitoringsprogramma’s opgesteld die worden opgenomen in het saneringsverslag.

De wettelijke grondslag voor nazorg bij waterbodemsaneringen is gelegen in artikel 38, eerste lid van de Wet Bodembescherming (Wbb). Een doelstelling van waterbodemsaneringen is het zoveel mogelijk beperken van de noodzaak tot nazorg (zie Circulaire saneringscriterium en saneringsdoelstelling waterbodems). Dit betekent dat na sanering activiteiten zoals monitoring van de waterbodemkwaliteit of controle op de mate van verspreiding richting grondwater zoveel mogelijk (kunnen) worden beperkt. Het bevoegd gezag toetst het uitgangspunt expliciet bij de vaststelling van het saneringsplan. Wanneer bijvoorbeeld blijkt dat de blootstelling door de sanering voldoende wordt beperkt, maar dat met een beperkte extra inspanning nazorg niet meer nodig is, kan het bevoegd gezag van de initiatiefnemer die extra inspanning verlangen.

Naast de beperking van de noodzaak tot nazorg vanuit milieuoogpunt is het ook vanuit maatschappelijk oogpunt een belangrijk uitgangspunt. Voor de nazorgplichtigen en bevoegd gezag geldt hierbij namelijk dat nazorg leidt tot extra (en blijvende) kosten, gebruiksbeperkingen en risico’s. De handleiding sanering waterbodems geeft handvatten voor het maken van afwegingen in de saneringsuitvoering waarbij de inspanning die nodig is voor nazorg wordt meegewogen.

De waterbodem is in vergelijking met de landbodem een dynamisch systeem waar door verspreiding van stroomopwaarts gelegen verontreinigd slib voortdurend kans bestaat op herverontreiniging. Voor veel waterbodems is er derhalve vaak sprake van beheer middels onderhoudsbaggeren en niet zozeer sprake van een waterbodemsanering. Beheer heeft de volgende wettelijke basis:

  • bij een geval van bodemverontreiniging indien of waarbij niet met spoed gesaneerd hoeft te worden, maar wel een geval van ernstige waterbodemverontreiniging is geconstateerd. Het bevoegd gezag kan ingevolge artikel 37, vierde lid, van de Wbb dan bij beschikking beheermaatregelen voorschrijven.
  • In het geval dat er melding is gedaan van een geval van ernstige waterbodemverontreiniging en met spoed moet worden gesaneerd, maar hier niet direct mee wordt aangevangen, kan ingevolge artikel 37, derde lid, van de Wbb het bevoegd gezag bij beschikking bepalen dat de aanwezige verontreinigingen (en de risico’s) tijdelijk beheerd moeten worden.

Over het algemeen is de nazorg beperkt tot de registratie en het monitoren van de dikte van afdeklagen. Gebruiksbeperkingen zijn bekend in de vorm van een waarschuwing dat zwemmen verboden is en bij het water een bord wordt geplaatst dat vissen verboden is.

Voor de uitwerking van een nazorgplan bij waterbodemsaneringen is een specifieke checklist voorhanden (zie Saneringsprogramma Waterbodem Rijkswateren 2007-2012).
Ten aanzien van het beheer van (verontreinigde) waterbodems bestaan tussen gemeenten, provincies en waterkwaliteitsbeheerders afspraken over het beheer van de waterbodem en hoe moet worden omgegaan met het verspreiden van vrijkomende baggerspecie.

Voor de nazorg van waterbodems worden de volgende knelpunten onderkend (zie Monitoring beleid actief Bodembeheer Maas en Rijntakken 2004):

  • de nazorgplichtigen hebben geen zicht op kosten voor deze nazorg en hebben die kosten niet gereserveerd;
  • er bestaan interpretatieverschillen tussen het bevoegde gezag en nazorgplichtigen met betrekking tot de noodzakelijke maatregelen voor nazorg. Daarbij wordt onderkend dat er onevenredige inspanningen voor nazorg van ‘putten’ vanuit het juridische kader bestaan. Het betreft het bergen van verontreinigde grond (met een minimale omvang van 100.000 m3) in putten (gaten) die ontstaan zijn of nog gaan ontstaan als gevolg van bijvoorbeeld zand- of grindwinning. De open putten worden gezien als ‘stortplaatsen’ met vaak (eeuwigdurend) nazorg. De nazorg omvat behalve de monitoring, ook eventuele verwijdering van het geborgen materiaal in de toekomst;
  • onduidelijkheid bij alle actoren over inhoud van nazorgmaatregelen;
  • wijze van registratie (hiervoor wordt heden – 1 januari 2007 - een protocol opgesteld).