Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

In situ chemische oxidatie, uitgangspunten voor het ontwerp, algemeen

Om tot in situ oxidatie te kunnen beslissen dient de verontreiniging in beeld te zijn gebracht met de eigenschappen van de omringende bodem. Voorgaand onderzoek moet inzicht hebben gegeven in de aard van de aanwezige (neven)verontreinigingen, het bodemvolume eventueel de aanwezigheid van residuair en mobiel puur product, de aanwezigheid en de omvang van de eventuele pluim en de totale massa aan verontreiniging.

Inzicht in de bodemopbouw, de preferente stroombanen van grondwater en verontreiniging, maar ook de geochemie moeten bekend zijn om te kunnen bepalen of een oxidatiemiddel efficiënt bij de verontreiniging kan worden gebracht. Metingen met betrekking tot de doorlatendheid van de bodem, het bufferende vermogen (carbonaat/bicarbonaat), organische stof, lutum, redoxtoestand (CZV, ijzer(II)/Fe-totaal, sulfide/sulfaat, pH) en de eventuele aanwezigheid van metalen in het grondwater zijn mede bepalend voor het type en de hoeveelheid oxidatiemiddel dat wordt ingezet. Het gehalte CZV kan maken dat voor een andere saneringstechniek dan chemische oxidatie moet worden gekozen. Voor permanganaat is een speciale laboratorium test om de NOD (natural oxygen demand) vast te stellen, bepalend of de techniek kans van slagen heeft.

De hoeveelheid benodigd oxidatiemiddel wordt bepaald door:

  • verbruik door de verontreiniging
  • verbruik door in de bodem aanwezig gereduceerde verbindingen zoals ijzer(II), mangaan(II), sulfiden, organische stof e.a.
  • de zelfontleding van het oxidatiemiddel

Om van het verbruik een schatting te kunnen maken is het nodig proeven te doen met de betreffende bodem en het betreffende grondwater. Hierbij komt de effectiviteit van verschillende in aanmerking komende oxidatiemiddelen naar voren. Vooral de zelfontleding van peroxide zoals beïnvloed door de bodemmatrix en de mate waarin humus wordt geoxideerd zijn aspecten die in het laboratorium moeten blijken.

Het is aan te bevelen naast laboratoriumonderzoek ook een pilot uit te voeren om te zien wat het horizontale en verticale invloedsgebied van injectiefilters is voor het inbrengen van oxidatiemiddel, maar ook voor het inbrengen van eventuele hulpstoffen zoals katalysator en stabilisator. Verder kan in de pilot worden onderzocht welke drukken kunnen worden aangelegd en wordt er meer duidelijkheid verkregen over andere dimensioneringsaspecten zoals toe te passen concentraties en aantal injectieronden.

Naast alle technische factoren die bepalen of een bepaalde ISCO-techniek wordt toegepast speelt in de keuze voor een bepaald oxidatiemiddel de kosten ook een belangrijke rol.