Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Drijflaagverwijdering door persluchtinjectie en bodemluchtextractie, ontwerp en monitoring

Ontwerp

Voor informatie over het ontwerpen van een persluchtinjectiesysteem ten behoeve van drijflaagverwijdering wordt verwezen naar link . Aanvullend met betrekking tot drijflaagverwijdering nog het volgende.

De persluchtinjectie (PLI) filters worden onder de drijflaag geplaatst zodat de volledige drijflaag en smeerzone wordt bereikt. Om migratie van dampen te voorkomen moeten de bodemluchtextractie(BLE)-filters of -drains zodanig ten opzichte van de PLI-filters worden gepositioneerd dat alle dampen worden afgevangen. Hierbij is de invloedsstraal van zowel de BLE- als de PLI-filters van belang. Daarbij moet het BLE-debiet enkele malen groter zijn dan het PLI-debiet om te zorgen voor een volledige beheersing van uitkomende dampen. Een efficiëntieslag kan worden bereikt door het aanbrengen van een folie op maaiveldniveau, indien een verharding ontbreekt. Hiermee wordt voorkomen dat omgevingslucht wordt aangezogen.

Vooral bij aanvang van de luchtinjectie moet men in geval van brandbare componenten rekening houden met de vorming van explosieve mengsels (damp plus lucht). Hier dient in het ontwerp rekening mee gehouden te worden. Na verwijdering van de grootste hoeveelheid drijflaag zal biodegradatie als verwijderingsmechanisme steeds belangrijker worden.

Monitoring

De processturing bij het verwijderen van een drijflaag door persluchtinjectie vindt onder andere plaats door per luchtfilter (injectie en onttrekking) het debiet en de druk te meten, waardoor de effectiviteit van de gehele installatie kan worden beoordeeld en mogelijke verstoppingen kunnen worden achterhaald. De monitoringsfilters in de verzadigde zone worden periodiek gecontroleerd op het zuurstofgehalte, om bij te houden of de perslucht overal komt waar de drijflaag is. Door analyse van de onttrokken bodemlucht kan een berekening uitgevoerd worden betreffende de verwijderde hoeveelheden drijflaag. Tegelijkertijd wordt in enkele peilbuizen de drijflaagdikte gemonitoord. Indien het rendement niet voldoende is, kan eventueel het debiet worden verhoogd. Op basis van het rendement en de metingen van de dikte van de drijflaag wordt bepaald of de uitvoering doorgezet wordt, waarbij ook rekening wordt gehouden met de van tevoren aangenomen hoeveelheden puur product in de drijflaag.