Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

J4 Sturing bij in situ saneringen, specifieke monitoringtechnieken

Specifieke technieken bieden bij bodemonderzoek, saneringsonderzoek en -uitvoering een belangrijke of zelfs noodzakelijke aanvulling op technieken die zijn gericht op het bepalen van standaard parameters. Deze specifieke technieken hebben vooral een meerwaarde in complexe situaties of wanneer standaard monitoringparameters onvoldoende inzicht geven in de processen die plaatsvinden. Ook kunnen ze worden ingezet om na te gaan waarom de gewenste processen juist stagneren.

Tot de groep specifieke monitoringtechnieken waarmee de afgelopen jaren ervaring mee is opgedaan, behoren de technieken die zijn gericht op de bepaling van de volgende parameters:

  1. [Waterstof (veldmeting op grondwatermonsters)];
  2. [Componentspecifieke stabiele isotopen (laboratoriumanalyse op monsters van grond, grondwater of puur product)];
  3. [Bacteriën en enzymen (DNA of RNA analyse in het laboratorium op grond- of grondwatermonsters)].

In het externe linkHolland in-situ Proeftuin (HIP) project “externe linkHet gebruik van specifieke monitoringstechnieken op de locatie W. Royaardsplein in Den Haag” zijn deze specifieke technieken toegepast om ze aan de hand van de resultaten onderling te kunnen vergelijken en te beoordelen op bruikbaarheid en toepasbaarheid. Hierbij is ook ingegaan op de vraag wanneer welke techniek effectief kan worden ingezet, zodat afhankelijk van de vraag- en doelstelling kan worden volstaan met één techniek en dus met onderzoek gericht op één van de drie parameters.

De drie technieken zijn breed inzetbaar om omzettingsprocessen aan te tonen. Ze zijn echter in het bijzonder van belang bij het krijgen van inzicht in dechloreringsprocessen (afbraakprocessen voor gechloreerde verbindingen zoals perchlooretheen (PER), trichlooretheen (TRI), cis-1,2-dichlooretheen (CIS) en vinylchloride (VC)) aan te tonen.