Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Eigenschappen bermmaaisel en slootveek, bermschraapsel, veegvuil, RKG- en ZOAB-slib

Veegvuil, RKG- en ZOAB-slib

Voor het hoofdwegenwet is de toepassing van stille deklagen voorgeschreven, hetgeen op dit moment in de praktijk neerkomt op de aanleg van ZOAB-deklagen.

De rijksoverheid heeft al jaren fors geïnvesteerd in de toepassing van ZOAB: circa 90% van de 3.200 km rijksweg is inmiddels voorzien van ZOAB. Naast de toepassing op het hoofdwegennet wordt ZOAB ook op wegen van lagere orde toegepast. Dat percentage is echter veel geringer dan op hoofdwegen.

Het wegvuil dat zich met name door het passerende verkeer ontstaat, verspreidt zich op ZOAB-wegen hoofdzakelijk via horizontale afstroming door de deklaag. Door de open poriënstructuur heeft ZOAB een veel groter vuilbergend vermogen dan DAB (dicht asfalt beton), waardoor een groot deel van het wegvuil (80%) in de poriën van het ZOAB achterblijft en slechts een klein deel in de berm (tot 1 meter uit de kant verharding) direct langs de vluchtstrook terechtkomt.

RKG-slib staat voor slib afkomstig van riool-, kolken-, pompkelder- en gemalen. Rioolslib komt vrij in de bebouwde kom bij het leegzuigen van riolen. Tijdens het leegzuigen van riolen wordt een deel van het overtollige water weer teruggezet in het riool. Kolken- en pompkelderslib komen vrij uit kolken en pompkelders langs wegen en bij kunstwerken (tunnels).

Rioolslib en pompkelder-/kolkenslib zijn globaal samengesteld uit 75% zand, 10 à 15% grovere bestanddelen (stenen, takken, zwerfvuil, etc.) en 5 à 10% slib. De hoeveelheid RKG-slib die jaarlijks in Nederland vrijkomt, wordt geschat op circa 170.000 ton. Hiervan komt ruim honderdduizend ton vrij als rioolslib bij gemeenten en enkele duizenden ton als kolken- en pompkelderslib bij Rijkswaterstaat. Bij rioolwaterzuiveringinstallaties en waterwinbedrijven komt jaarlijks bijna tien keer zoveel slib vrij.

Kolken- en pompkelderslib dienen niet te worden vermengd met slootslib, aangezien slootslib veel minder sterk verontreinigd is en veelal direct kan worden hergebruikt. Het slib dat afkomstig is van watergangen en vijvers met een riooloverstort, is overigens weer wel vergelijkbaar met kolken- en pompkelderslib en wordt ook als zodanig afgevoerd en bewerkt.

Het overtollige water uit kolken en pompkelders wordt in het algemeen in het nabijgelegen oppervlaktewater (bijv. de rivier, het kanaal of de bermsloot) geloosd. Bij bestaande tunnels vinden deze lozingen vaak plaats zonder controle vooraf van de kwaliteit van het geloosde water. Het komt voor dat de hiervoor benodigde Watervergunning niet aanwezig is. Bij nieuwe tunnels wordt standaard een Watervergunning aangevraagd. Bevoegd gezag en handhaving van deze vergunning ligt bij de Waterbeheerder.

Bij toeritten van grote verkeerstunnels wordt het water ingezameld bij de ingang van de tunnel. Na passage van een zandvang komt het water in een pompkelder terecht, waarna het water wordt afgevoerd via pompen naar het oppervlaktewater. In de pompkelders moet het slib kunnen bezinken en periodiek worden afgevoerd naar een geschikte stortplaats. De totale vuilvracht (slib plus water) wordt voor het merendeel afgevoerd met het slib en komt niet in het water terecht. Indien lozing op het oppervlaktewater niet mogelijk is, verdient het aanbeveling om het water uit pompkelders van nieuwe tunnels gecontroleerd centraal te infiltreren in de bodem.

Indien het water uit de pompkelders, met name de pompkelder op het diepste punt in de tunnel, rechtstreeks op het oppervlaktewater wordt geloosd, dient het water geanalyseerd te worden op toxiciteit als gevolg van het gebruik van reinigingsmiddelen. Indien het water toxisch is, moet het water uit de middenpompkelder separaat worden opgevangen en worden afgevoerd naar een rioolwaterzuiveringsinstallatie. Bij het reinigen van nieuwe tunnels wordt het water opgevangen en afgevoerd. De concentraties van de verontreinigingen zijn overigens niet eenduidig te relateren aan de tunnelkenmerken zoals type wegdek, wegmeubilair en verkeersintensiteit.

Mogelijke verontreinigingen

Bermmaaisel en slootveek

Bermmaaisel en slootveek kunnen de volgende verontreinigingen bevatten:

  • chemische stoffen afkomstig van het wegverkeer (zie opmerkingen);
  • aanwezige verontreinigingen in aanhangend slootslib (slootveek);
  • zwerfvuil;
  • huisvuil, bedrijfsafval en gevaarlijk afval dat doelbewust in de berm wordt achtergelaten.

De chemische kwaliteit van bermgras

Uit onderzoek is gebleken dat de chemische kwaliteit van bermgras echter zodanig is dat:

  • de gehalten aan lood (Pb), cadmium (Cd), zink (Zn) en polyaromatische koolwaterstoffen (PAK) en in mindere mate koper (Cu) afnemen met de afstand tot de rand van de wegverharding. Met name de concentraties zink zijn wat aan de hoge kant. Overigens blijkt ook in gras, afkomstig van niet-bermen, een relatief hoog zinkgehalte voor te komen: mogelijk is de achtergrondwaarde van zink relatief hoog. De gehalten aan chroom (Cr), nikkel (Ni) en arseen (As) zijn laag en vertonen geen relatie met de afstand tot de weg;
  • het gehalte aan lood (Pb) in bermgras is gedaald sinds deze stof niet meer aan benzine wordt toegevoegd;
  • er in bermen langs ZOAB-wegen beduidend minder vervuilende stoffen terechtkomen

Bermschraapsel

In het bermschraapsel kunnen dezelfde componenten worden aangetroffen als bij bermmaaisel:

  • Minerale olie;
  • (organische) microverontreinigingen, waaronder restanten van bestrijdingsmiddelen en weekmakers;
  • PAK;
  • Zware metalen, met name Cd, Cr, Cu, Pb, Ni en Zn;
  • Zwerfvuil.

Veegvuil, RKG- en ZOAB-slib

In veegvuil, RKG- en ZOAB-slib kunnen de volgende verontreinigingen worden aangetroffen:

  • minerale olie;
  • PAK;
  • zware metalen (cadmium, chroom, koper, lood, nikkel, zink).

Veegvuil bestaat in hoofdzaak uit zand- en andere bodemdeeltjes en voor een klein deel (tot maximaal 25%) uit zwerfvuil. Het veegvuil dat afkomstig is van buiten de bebouwde kom bevat in verhouding minder zwerfvuil dan het veegvuil dat binnen de bebouwde kom wordt ingezameld. Met het veegvuil wordt ook een deel van de verontreinigende stoffen die door het verkeer worden verspreid, afgevoerd.

Doordat een groot deel van het wegvuil in de poriën van het ZOAB achterblijft, blijft de afvoer van milieugevaarlijke stoffen naar de berm in vergelijking met DAB-wegen beperkt. Uit onderzoek van RWS is gebleken dat de invloed van afspoelend hemelwater op de verontreiniging en de verontreiniging van het bermgras direct langs verhardingen significant lager is dan op en langs DAB-verhardingen. Dit betekent dat bij wegen met ZOAB de berm minder wordt verontreinigd en doorslag naar diepere lagen wordt vertraagd. Ook als vluchtstroken bereden worden, bijvoorbeeld in de spits, leidt dit niet tot een sterke verhoging van afstroming van verontreinigende stoffen naar de berm.

Rijkswaterstaat adviseert om de vluchtstroken twee per jaar preventief te reinigen. Door deze reiniging wordt een groot deel van de verontreinigingen uit het wegdek verwijderd. De belangrijkste verontreinigingen, die in ZOAB-slib worden aangetroffen, zijn PAK, minerale olie en zware metalen, zoals cadmium, chroom, koper, lood, nikkel en zink. Wanneer de verontreiniging de kans krijgt om zich vast te zetten in de deklaag (te lage reinigingsfrequentie) zal reiniging van de vluchtstrook zeer moeilijk blijken te zijn. Als de vluchtstroken van ZOAB-wegen regelmatig worden gereinigd, worden de verontreinigende stoffen afgevoerd met het ZOAB (reinigings)slib.

Risico’s

Gezondheid en Arbeidsomstandigheden

Bij bermmaaisel is slechts sprake van risico’s bij specifieke verontreinigingen. Voorkomen moet worden dat verontreinigde grond ingeslikt wordt (via handen). Ademhalingsbescherming slechts noodzakelijk in zeer specifieke gevallen.

Indien uit analyse blijkt dat slib als gevaarlijke afvalstof beschouwd dient te worden, zijn maatregelen noodzakelijk die huidblootstelling en blootstelling via inademing zo veel mogelijk voorkomen. Door blootstelling aan slib kunnen schadelijke gezondheidseffecten optreden. De blootstelling kan plaatsvinden in de vorm van inhalatie, huidopname en opname via de mond. In het Arbobesluit staan regels voor het werken met kankerverwekkende stoffen.

Milieu

Bermmaaisel en slootveek

Milieurisico’s van bermmaaisel en slootveek zijn afhankelijk van het in het afval aanwezige gedumpte materiaal of zwerfvuil. Wanneer dit ernstig verontreinigd is (of gevaarlijke afvalstoffen bevat) moeten maatregelen genomen worden om te voorkomen dat deze verontreinigingen in de bodem doordringen (opslag boven een gesloten betonverharding). Normaliter zijn er geen specifieke risico's aan de opslag van bermmaaisel en slootveek.

Bermschraapsel

Bij diverse analyses van bermschraapsel zijn gehalten aan zware metalen, PAK en minerale olie aangetroffen tot boven de streefwaarde uit de Wet bodembescherming (zie ook [Beleidsblad Bodemsanering Wet bodembescherming]). Bij ZOAB-wegen wordt lokaal de interventiewaarde voor Cu overschreden. Op basis van de aanwezigheid van PAK, Zn, Cu en minerale olie is de grond in een aantal gevallen niet herbruikbaar als klasse industrie. De kwaliteit bij ZOAB-wegen is aanmerkelijk beter dan bij wegen met een gesloten verharding.

Uit onderzoek is gebleken dat de bermverlagingsgrond langs provinciale wegen licht verontreinigd is met lood en PAK. De verontreiniging door de andere zware metalen bleef onder de referentiewaarde. Uit dit onderzoek bleek ook dat er geen relatie is tussen de verkeersintensiteit en de mate van verontreiniging.

Veegvuil, RKG- en ZOAB-slib

Het rioolslib, afkomstig uit woonwijken, is meestal licht tot matig verontreinigd met koper, zink en PAK. De verontreinigingsgraad kan oplopen tot rond de tussenwaarde uit de Wet bodembescherming (Wbb). Van PAK, lood en minerale olie worden soms concentraties tot nabij de interventiewaarde aangetroffen. De verontreiniging van kolken- en pompkelderslib met PAK, minerale olie, koper, lood en/of Cadmium is zodanig dat de kwaliteit van het slib tussen de streefwaarde en de tussenwaarde ligt. Van pompkelderslib wordt soms de tussenwaarde of de interventiewaarde overschreden.

Uit een inventariserend onderzoek uitgevoerd bij een aantal dienstkringen van Rijkswaterstaat blijkt dat veegvuil licht (streefwaarde) tot matig (tussenwaarde) verontreinigd kan zijn met minerale olie, PAK, Cd, Pb en Zn, terwijl voor Cu en ook Zn soms de interventiewaarde wordt overschreden. Qua milieuhygiënische samenstelling komt veegvuil grofweg overeen met kolkenslib.

Milieuhygiënische gezien bestaan de risico’s uit verspreiding van de schadelijke bestanddelen door uitloging naar bodem en grondwater. Daarnaast kunnen zware metalen vergiftig zijn voor in het water levende organismen en kunnen deze in het aquatisch milieu op lange termijn schadelijke effecten veroorzaken. Verontreinigd slib dient zodanig behandeld te worden dat de bodem en het (grond)water niet verontreinigd worden.