Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Beleidsblad Storten

Algemeen

Volgens de voorkeursvolgorde voor afvalverwijdering mogen alleen díe afvalstoffen worden gestort die niet in aanmerking komen voor hergebruik, nuttige toepassing of verbranding met energieterugwinning. Storten is de minst gewenste wijze van verwijdering. Hoofdstuk 10 (art. 10.2, lid 1) van de Wet milieubeheer (Wm) bevat een verbod voor het zich ontdoen van afvalstoffen door deze al dan niet verpakt buiten een inrichting te storten, of anderszins op of in de bodem te brengen of te verbranden.

  • Om het stortverbod te effectueren is onder andere het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen buiten inrichtingen (Stb. 665, 1997) opgesteld.
  • In een aantal gevallen is vrijstelling van het stortverbod verleend (art. 10.2, lid 2 Wm). Dit is uitgewerkt in het Besluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen (Stb. 1997, 664).
  • Het Stortbesluit bodembescherming is een instructie-AMvB die het bevoegd gezag verplicht een aantal voorschriften voor het storten van afvalstoffen in de vergunning moeten worden opgenomen.
  • De Wet tot aanvulling van de Wet milieubeheer (gevolgen gesloten stortplaatsen voor het milieu) is een wet als aanvulling op de Wet milieubeheer. Deze wet kent een nazorgregeling en bevat voorschriften om te waarborgen dat gesloten stortplaatsen geen of zo min mogelijk nadelige gevolgen voor het milieu veroorzaken.

Voor het storten van afvalstoffen moet belasting worden betaald op grond van de [Wet belasting op milieugrondslag] (Wbm). In sommige gevallen is vrijstelling of korting op de Wbm-heffing mogelijk.

Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen binnen inrichtingen

Het besluit verbiedt het storten van 35 categorieën afvalstoffen, afkomstig van zowel huishoudens als bedrijven. Het verbod heeft betrekking op afzonderlijk ingezamelde of afgegeven afvalstoffen zoals accu’s, batterijen, papier/karton, autowrakken, gasontladingslampen, bouw- en sloopafval, houtafval, straalgrit, zeefzand, huishoudelijke afvalstoffen, drijfafval. Zie voor een volledig overzicht van de afvalstoffen waarvoor een stortverbod artikel 1 van het externe linkBesluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa).

Een van de genoemde categorieën betreft “grond welke verontreinigingen bevat die de interventiewaarden te boven gaan” (categorie 24). Er wordt echter een uitzondering gemaakt op dit verbod voor zover het grond betreft die worden aangeboden onder overlegging van een verklaring van Onze Minister, waaruit blijkt dat de grond niet reinigbaar is (de zogeheten niet reinigbaarheidsverklaring).

Baggerspecie valt niet onder een van de genoemde categorieën, er is dus geen formeel stortverbod voor baggerspecie. Voor baggerspecie is het beleid er echter wel op gericht het storten zoveel mogelijk te beperken en om verontreinigde baggerspecie zoveel mogelijk te verwerken en her te gebruiken. Dit is ondervangen door de vaststelling van de Minimum VerwerkingsStandaard (MVS) voor baggerspecie. De MVS wordt vastgelegd in de vergunningen van (baggerspecie)stortplaatsen op grond van de Wet milieubeheer (Wm). De MVS voor baggerspecie houdt in dat baggerspecie met een zandgehalte groter dan of gelijk aan 60% in beginsel verwerkt dient te worden door middel van behandeling in een eenvoudige zandscheidingsinstallatie. Behoudens enkele uitzonderingssituaties is storten van baggerspecie met een zandgehalte groter dan of gelijk aan 60% is alleen toegestaan als kan worden aangetoond dat gebruik van een eenvoudige zandscheidingstechniek geen toepasbaar product oplevert onder de criteria van het Besluit bodemkwaliteit. Minimum VerwerkingsStandaard (MVS) is ingevoerd als vervanging van de Wet belastingen op milieugrondslag (Wbm) voor baggerspecie. Voor het storten van geldt een vrijstelling van de Wbm heffing

Recente ontwikkelingen

Per 1 januari 2013 is wijziging van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen (Bssa) inwerking getreden waarmee de regeling is aangescherpt met een stortverbod voor ongeveer 14 afvalstoffen. Hierdoor geldt een stortverbod voor alle soorten grond (met uitzondering van ernstig verontreinigde grond met een niet reinigbaarheidsverklaring) en voor andere minerale afvalstoffen zoals veegvuil en slib van riolen, kolken en gemalen.

In 2012 en 2013 zijn met het doel het belastingstelstel te vereenvoudigen, 3 belastingen op een milieugrondslag afgeschaft: de afvalstoffenbelasting, grondwaterbelasting en verpakkingenbelasting. Met ingang van 1 april 2014 is de afvalstoffenbelasting echter weer ingevoerd. De meeste bepalingen daarvan komen overeen met de overeenkomstige bepalingen in de afvalstoffenbelasting die per 1 januari 2012 is vervallen. In verband daarmee zijn de bepalingen die tot 1 januari 2012 gegolden hebben, met ingang van 1 april 2014 weer van kracht.

Vrijstelling stortverbod buiten inrichtingen

Het externe linkBesluit vrijstellingen stortverbod buiten inrichtingen verleent vrijstelling voor het storten buiten een inrichting of voor het in de bodem brengen van bepaalde categorieën afvalstoffen. Dit geldt als:

  • daaromtrent regels gelden, die zijn gesteld bij of krachtens het Lozingenbesluit bodembescherming. Deze vrijstelling is echter niet van toepassing met betrekking tot handelingen met gevaarlijke afvalstoffen of met afvalstoffen, behorende tot een categorie waarvoor het in artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen gestelde verbod geldt;
  • sprake is van het toepassen van bouwstoffen, grond of baggerspecie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit (zie ook [Beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (grondstromen)] en [Beleidsblad Besluit bodemkwaliteit (baggerspecie)]).
  • Deze vrijstelling is echter niet van toepassing met betrekking tot afvalstoffen, behorende tot een categorie waarvoor het in artikel 1 van het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen gestelde verbod geldt, met uitzondering van:
    • categorie 19 (bouw en sloopafval), voorzover het betreft granulaat en de categorieën 20 (zeefzand), 21 (straalgrit) en 24 (grond welke verontreinigingen bevat die de interventiewaarden overschrijden zonder niet reinigbaarheidsverklaring);
    • de categorieën 19 (bouw en sloopafval) en 22 (houtafval), voor zover deze onderdeel uitmaken van grond of baggerspecie.
  • dit geschiedt overeenkomstig het Besluit bodemkwaliteit in een werk waarin avi-bodemas wordt gebruikt als bouwstof, indien deze:
    • niet meer dan 5,5% onverbrand vliegas bevat,
    • niet is vermengd met avi-vliegas, en
    • ten minste zes weken opgeslagen is voor het gebruik in een werk tenzij de avi-bodemas eerder is gebruikt in een werk als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder a, van het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming, of in een werk als bedoeld in artikel 1, eerste lid van het Besluit bodemkwaliteit;
  • het betreft plantenresten of tarragrond die zijn aangewezen bij regeling van Onze Minister, in de daarbij aangegeven gevallen. Dit is uitgewerkt in de Vrijstellingsregeling plantenresten en tarragrond;.

Naast de vrijstellingen uit het besluit kunnen GS, op grond van artikel 10.63, derde lid, Wm, indien het belang van de bescherming van het milieu zich daartegen niet verzet, ontheffing verlenen van het stortverbod buiten inrichtingen, voor zover het geen gevaarlijke afvalstoffen betreft.

Stortbesluit bodembescherming

Het Stortbesluit bodembescherming is gebaseerd op zowel de wet milieubeheer als de wet bodembescherming en regelt het storten van afval op de bodem. Hierbij wordt ingegaan aan welke eisen de vergunninghouders van stortinrichtingen dienen te voldoen met betrekking tot de inrichting. Het Besluit en de bijbehorende uitvoeringsregeling geven voorschriften die het bevoegd gezag moet opnemen in de vergunning voor het storten van afval.

In de Uitvoeringsregeling Stortbesluit bodembescherming worden een aantal richtlijnen genoemd. De richtlijnen beschrijven het minimale beschermingsniveau dat gerealiseerd moet worden in het kader van het Stortbesluit bodembescherming. Het betreft de volgende richtlijnen:

  • Richtlijn drainagesystemen en controlesystemen grondwater voor stort- en opslagplaatsen
  • Richtlijn onderafdichtingen voor stort- en opslagplaatsen
  • Richtlijn voor dichte eindafwerking van op afval- en reststofbergingen
  • Richtlijn geohydrologische isolatie van bestaande stortplaatsen
  • Ontwerp-procedure grondwatermonitoring stortplaatsen

Voor meer informatie wordt verwezen naar de website van externe linkRWSleefomgeving.

Wet tot aanvulling van de Wet milieubeheer (gevolgen gesloten stortplaatsen voor het milieu)

Op 1 april 1998 is de zogeheten nazorgregeling Wet milieubeheer in werking getreden voor stortplaatsen waar op of na 1 september 1996 nog afval is gestort. Exploitanten van deze stortplaatsen moeten een nazorgplan ter goedkeuring voorleggen aan de provincie. De provincie wordt na sluiting van een stortplaats verantwoordelijk voor de nazorg. Om de kosten van eeuwigdurende nazorg te dekken is een fonds gevormd. De provincie heeft in een verordening vastgelegd dat de exploitanten een heffing moeten betalen ten bate van het fonds. Het fonds kan ook groeien ook door beleggingen.