Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

Archeologie, wet- en regelgeving, Nederlandse wetgeving

externe linkMonumentenwet 1988
Het wettelijk kader voor de bescherming van historische monumenten en archeologische vindplaatsen is in Nederland van relatief recente datum. Feitelijk dateert de eerste nationale wetgeving uit 1963. Deze wet is in 1988 herzien en in 2007 gewijzigd en aangevuld.

De eerste Monumentenwet uit 1963 regelde in feite slechts de aanwijzing van wettelijk beschermde monumenten en de consequenties die dat voor eigenaren kon hebben. Op archeologisch gebied werd nog nauwelijks iets geregeld.

Bij de herziening in 1988 kregen lokale overheden ruimere bevoegdheden bij het toezicht op en het beheer van het monumentenbestand. Zij kregen tevens meer verantwoordelijkheid voor de voorlichting aan eigenaren en beheerders, en kregen verplichtingen bij het leveren van ondersteuning bij bescherming en restauratie. In de Monumentenwet 1988 werd de mogelijkheid tot bescherming uitgebreid met de optie voor lokale overheden om stads- en dorpsgezichten en archeologische monumenten aan te wijzen.

Specifiek ten aanzien van de archeologie werd benoemd aan wie het was toegestaan archeologische opgravingen uit te voeren en aan wie het eigendom van archeologische vondsten toekwam. Deze wet gaf ook al aan dat de organisatie van de monumentenzorg en de verantwoordelijkheid voor monumenten niet als een taak van alleen de rijksoverheid gezien mag worden, maar een gezamenlijke verantwoordelijkheid is van overheden en burgers samen.

externe linkHerziening Monumentenwet 2007 (Wet op de archeologische monumentenzorg)
Na vele jaren van discussie, debat en vertraging is het Nederlandse parlement op 1 september 2007 akkoord gegaan met de lang verwachte herziening van de Monumentenwet 1988. Deze herziening draagt de naam Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz). De belangrijkste veranderingen ten opzichte van 1988 zijn allen gerelateerd aan de implementatie van de principes van het [Verdrag van Valletta (Malta)] en de introductie van een [kwaliteits- en vergunningensysteem] voor de uitvoering van archeologische werkzaamheden.

De wet vormt het sluitstuk van een omvangrijke reorganisatie van het Nederlandse archeologiebestel.

In relatie tot de inbedding van archeologie in de ruimtelijke ordening zijn twee onderdelen van bijzonder belang:

  • De verplichting dat gemeenten bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen er zorg voor dragen dat archeologische waarden meegewogen worden in de besluitvorming, en zo nodig de schade aan het bodemarchief beperken via voorschriften. Concreet betekent dit dat gemeenten verplicht zijn archeologische waarden in hun bestemmingsplannen op te nemen;
  • De introductie van het “de veroorzaker betaalt principe”, waarmee bedoeld wordt dat de kosten van archeologisch onderzoek of andere maatregelen voor rekening kunnen komen van de initiatiefnemer of ontwikkelaar in plaats van de overheid.

In combinatie met de herziening van de [Wet ruimtelijke ordening (Wro)] en het [Besluit Ruimtelijke Ordening (Bro)] zorgen deze maatregelen ervoor dat archeologie vanaf nu op afdoende wijze is geïntegreerd in het proces van de ruimtelijke ordening.