Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit

In situ sanering, toetsingscriteria toepassing technieken

Beleidsmatige criteria

In de navolgende [tabel] is een overzicht gegeven van de (ranges in) criteria die, afhankelijk van de specifieke situatie, door het bevoegde gezag met name vanuit bodembelang kunnen worden gehanteerd bij de beoordeling van de toepasbaarheid van saneringstechnieken. Deze tabel is opgebouwd op basis van de op dat moment vigerende wet- en regelgeving en gesorteerd per thema. In de tabel is aangegeven of het criterium daadwerkelijk beperkend werkt voor de toepassing van een techniek, of dat extra kosten of maatregelen nodig zijn om toepassing mogelijk te maken. De criteria waaraan met aanvullende maatregelen kan worden voldaan, worden doorgaans in vergunningen opgenomen. Zowel op de toepassingsvoorwaarden als de vergunningscriteria wordt hierna verder ingegaan.

Toepassingsvoorwaarden

In het onderstaande wordt ingegaan op de criteria uit de tabel die beleidsmatig bepalend zijn voor de toepasbaarheid van een techniek. Deze criteria worden hierna de toepassingvoorwaarden genoemd. De volgende toepassingsvoorwaarden zijn van belang:

  • Kwaliteit van grond en grondwater (concentraties)
  • Tijdsduur voor het bereiken van het saneringsresultaat

De kwantitatieve invulling van de toepassingsvoorwaarden is gekoppeld aan het nationale beleid, het functiegericht en kosteneffectief saneren, het bereiken van een stabiele eindsituatie en de verwoorde saneringsdoelstelling.

Concentraties grond/grondwater

De concentraties grond en grondwater worden uitgedrukt in respectievelijk mg/kg ds en µg/l. De gebruikte range voor de te bereiken eindconcentraties beweegt zich tussen Achtergrondwaarden/streefwaarden tot boven interventiewaarden. Eén en ander is vertaald in een getalsmatige benadering van restverontreiniging, de doelstelling van een sanering en de hieraan gekoppelde conclusies of wel of niet sprake is van een stabiele eindsituatie.

Daarnaast bestaan variabele grenswaarden, die gebieds- of locatiespecifiek worden ingevuld. Dit zijn:

  • Lokale achtergrondwaarden/achtergrondconcentraties
  • Risico-grenswaarden
  • Terugsaneerwaarden vanuit gebiedsgericht beleid

Deze waarden kunnen zich ook boven de interventiewaarden bevinden, bv. lood in binnensteden of arseen in ijzeroergronden (lokale achtergrondwaarde). Omdat deze waarden variabel zijn kunnen ze niet worden gebruikt bij het opstellen van het toepassingsgebied. Ze dienen in elk specifiek geval te worden vergeleken met de Achtergrond/streef-, toetsings- of interventiewaarden.

Tijdens grondwatersaneringen wordt vaak een punt bereikt waarbij de concentraties op een niveau blijven steken en waarbij de noodzaak tot voortzetting of aanpassing van de maatregelen afhangt van de effectiviteit van de verdere inspanningen. Stilleggen van de activiteiten is alleen mogelijk indien wordt aangetoond dat een stabiele eindsituatie is bereikt. Deze situatie is feitelijk meer risico-bepaald (treedt nog verspreiding op, zijn er nog bedreigde objecten) dan bepaald door concentraties, zie [Toepassingsgebied In Situ techniekenvarianten].

Tijdsduur voor het bereiken van het saneringsresultaat

Het huidige bodembeleid gaat uit van het realiseren van de doelstelling c.q. het bereiken van een 'stabiele eindsituatie’ zonder tijdstermijnen. In de praktijk worden bij de aanpak van bronnen en pluimen verschillende tijdstermijnen gehanteerd. Over het algemeen worden de bronnen intensief in relatief korte termijnen behandeld en wordt voor de aanpak van pluimen over het algemeen een langere periode uitgetrokken, zie [Toepassingsgebied In situ technieken-varianten].

Fluxreductie/vrachtreductie

De reductie van de flux is een begrip dat nauw verwant is aan de verwijdering van hoeveelheden verontreiniging (vrachten). Als er vracht of puur product wordt weggenomen, dan worden uitloogbare verontreinigingen weggenomen, waardoor de concentratie in het grondwater zal dalen. Echter bij extreem grote hoeveelheden aaneengesloten puur product (drijflagen of zaklagen) zal door het wegnemen van het mobiel deel van het puur product het contactoppervlak met de verontreinigingen in eerste instantie juist vergroot worden waardoor de gehalten in het grondwater niet gelijk zullen dalen. Op de langere termijn, als het puur product dat door retentie wordt vastgehouden ook wordt weggenomen, zal de concentratie in het grondwater pas dalen met het verder wegnemen van vracht.

Het begrip fluxreductie wordt nog door weinigen gehanteerd bij de formulering van een doelstelling voor de aanpak van bodemverontreiniging. Ook zijn er geen gevalideerde methoden om de flux(reductie) of vrachtverwijdering betrouwbaar vast te stellen.

Verder is er geen lineaire relatie tussen de fluxreductie en de pluimlengte. De lengte van een pluim is niet evenredig met bijvoorbeeld de vrachtverwijdering in de bron. Zo kan in representatieve gevallen het wegnemen van 99 % van de bron leiden tot een reductie van de pluimlengte van niet meer dan 60 %. Door de vrachtverwijdering ontstaat de indruk dat een grote inspanning is geleverd, terwijl het resultaat is dat er een beperkt effect op de verspreiding van de pluim wordt gerealiseerd.

Hoewel de fluxreductie een interessant uitgangspunt is voor een saneringsdoelstelling en dus als toepassingsvoorwaarde dienst zou kunnen doen is er om bovenstaande redenen voor gekozen om deze niet mee te nemen bij de herziening van de toepassingsvoorwaarden in 2006.

Trendherkenning

De herkenbaarheid van de trend in de afname van de gehalten in de bodem is een relevante maat voor de tijd die nodig is voordat de resultaten van een saneringstechniek beoordeelbaar worden. Hoewel trendherkenning over het algemeen geen operationele saneringsdoelstelling is, kan het een belangrijke parameter zijn voor de invulling van monitoring en ijkmomenten. Omdat wordt verwacht dat dit begrip niet door uitvoerders als zodanig herkend wordt, is besloten om het niet mee te nemen als toepassingsvoorwaarde bij de herziening van toepassingsgebieden in 2006. Desalniettemin is het evident dat er een relatie is met de totale saneringsduur, dus kan gebruik gemaakt worden van de in de toepassingsgebieden aangegeven saneringsduur.

Vergunningen

De voorwaarden die worden gesteld aan de effecten op de omgeving en de noodzaak én uitvoering van aanvullende maatregelen worden vastgelegd in vergunningen. De eisen en criteria uit deze vergunningen vloeien voort uit de betreffende wetgeving zoals de Wet Verontreiniging oppervlaktewateren, de Wet bodembescherming, de Grondwaterwet en de Wet milieubeheer. Alleen op basis van de techniekkeuze kan geen eenduidige range worden aangegeven voor de voorwaarden die voortvloeien uit de omgeving. Deze range wordt bepaald door de omgeving. Daarbij kan het merendeel van de effecten op de omgeving door mitigerende maatregelen worden tegengegaan. Een overzicht van mogelijke vergunning(-svoorschrift)en is opgenomen in tabel 1.

Tabel 1 Overzicht van het wettelijk kader voor vergunningen

Activiteit

Vergunning of wettelijk kader:

Emissie naar lucht

Wet milieubeheer (stoffen)

Emissie naar water

Wet verontreiniging oppervlaktewateren (lozing op riool/oppervlaktewater)

Grondwaterstandsveranderingen

Grondwaterwet (verdroging, opbrengstdepressie)

Emissie naar omgeving

Wet Milieubeheer (geluid)

Emissie naar bodem

Wet Bodembescherming (infiltratie)